Confréries - Graindelavoix

Geplaatst op woensdag 18 februari 2015 @ 00:02 , 517 keer bekeken

042cf475606539915bb6936157e1a11d.jpg

Graindelavoix werkt sinds 2012 aan een trilogie rond de 13de-eeuwse kathedralenbouwer en tekenaar Villard de Honnecourt, zijn leefwereld en klimaat en wat die ons nu nog te vertellen hebben. Het eerste luik, Ossuaires, gaat over de manier waarop territoria aan de hand van lichamen van heiligen in kaart konden worden gebracht. In Confréries wordt onderzocht hoe gemeenschap mogelijk wordt en hoe praktijken zich ontwikkelen die gemeenschappen articuleren voorbij de representatie en de officiële ideologische context. Een interessante casus is de manier waarop vrouwen in Noord-Frankrijk, Vlaanderen en Brabant zich in de 13de eeuw onttrokken aan de door de territoria bepaalde despotische feodale en patriarchale orde. Een voorbeeld bij uitstek zijn de lekengemeenschappen van vrouwen zoals de begijnen, de praktijken van mystieke vrouwen. Ze zijn voor een deel gestoeld op die patriarchale systemen, maar onttrekken er zich ook aan. Het belang van het lichaam, het gebruik van het lichaam en de mystieke praktijk vormen een belangrijk aspect.

Graindelavoix zoekt naar andere onderzoekswijzen van (uitvoerings)praktijken die zich niet zozeer in historische documenten laten beschrijven, maar waarvan eerder het resonantieveld moet worden afgebakend. De nog bestaande praktijk van mystieke vrouwengenootschappen in Marokko werkt inspirerend om een project uit te werken voorbij de grenzen van geschiedenis, praktijk en geografie, en een gezamenlijke vocale séance te organiseren.

In Confréries creëren twee groepen van zangeressen gedurende anderhalf uur een evenement waarbij ze gezongen repertoires tussen elkaar laten circuleren. De ene groep wordt gevormd door vier zangeressen van een soufi-genootschap uit Chefchaouen dat uitsluitend uit vrouwen bestaat en een zangeres uit Tanger, opgeleid in het Arabo-andalousisch repertoire. De andere groep bestaat uit vijf zangeressen die zich concentreren op Europese repertoires uit de middeleeuwen. In dit geval hebben ze gewerkt op gezangen die in verband kunnen worden gebracht met mystieke vrouwengemeenschappen in Noord-Frankrijk, Brabant en Vlaanderen.

Op het eerste gezicht lijkt niets de twee groepen met elkaar te verbinden. Niet een gemeenschappelijk verleden of een gedeelde geschiedenis, niet een gemeenschappelijke traditie, niet de cultuur of godsdienst.

Eigenaardig genoeg lijkt net het punt van aanraking daar waar zich een bizarre omkering voordoet: de groep Marokkaanse vrouwen zingen een repertoire dat mondeling werd overgeleverd en dat onmogelijk historisch exact valt te traceren. De groep Europese zangeressen brengen repertoire waarvan enkel de historische traceerbaarheid gegarandeerd is en waarvan we niet weten hoe het zich exact verhoudt tot eenpraktijk of traditie. In het eerste geval zingen vrouwen een repertoire dat verankerd zit in een ongeschreven praktijk, wil het blijven bestaan, de orale traditie is als het ware zijn raison d’être. In het tweede geval zingen vrouwen een repertoire dat gedisconnecteerd is van elke levende traditie en dat door een typisch modernistische interpretatie en geloof in reconstructie nieuw leven wordt ingeblazen.

Beide repertoires bevatten in hun uitvoering een eigenaardige paradox: het eerste repertoire kan onmogelijk worden uitgevoerd los van zijn ritualistische context om niet te vervallen in exotisme of folklorisme: luisteraars die geen deelnemers zijn, zijn per definitie uitgesloten. Het tweede repertoire kan onmogelijk nog bestaan in zijn oorspronkelijke ritualistische context en blijft dus zweven onder een eigenaardige museale stolp: transparant maar ongeloofwaardig net omdat toeschouwers of luisteraars weten dat het slechts een reconstructie betreft. Het eerste repertoire wordt ervaren als lichamelijk en zonder historiciteit. Het tweede wordt ervaren als historisch, maar tegelijk cerebraal en zonder operatieve belichaming.

Aan deze paradox lijkt een tweede dichotomie te beantwoorden die relevant zou kunnen zijn voor de stemming van dit programma, die tussen trance en extase. Trance is een bepaalde geestelijke en fysieke staat die het resultaat is van bepaalde rituele activiteiten zoals gezangen en bepaalde ritmes. Trance is het berekende gevolg van een vaak welomschreven act die in een bepaalde gemeenschap op specifieke momenten wordt uitgevoerd en die leidt tot fysieke en spirituele genezing. Die act is vaak zo geconcipieerd dat hij in bepaalde gevallen die niet altijd exact te bepalen of te berekenen zijn en die ook afhangen van de individuele potentiëlen van het moment, een geestelijke en lichamelijke staat van zelfverlies teweegbrengt die door de betrokkenen als spirituele of demonische bezetenheid wordt geïnterpreteerd. Na het ritueel keren de betrokkenen terug in hun gewone staat van zijn en voelen, herinneren zich vaak niets meer van hun trance, ondervinden veeleer de meestal heilzame effecten ervan. Trance is een meestal collectief, semi-publiek gebeuren dat in traditionele gemeenschappen zelfs een populair en aanvaard karakter heeft en dat als zodanig niet als voor de gemeenschap transgressief wordt ervaren.

Tegenover de trance staat de extase, die wel transgressief is. Ze is een veelal semi-private aangelegenheid met een abrupte, onverwachte inslag zonder ritueel karakter. Integendeel. Diegene die plots in extase geraakt, wordt meestal getriggerd door een vaak onbekende synesthetische impuls die leidt tot een staat die vaak wordt beschreven als een weggerukt of gegrepen worden, of een omhooggezogen worden. De extase is een solitaire aangelegenheid die plaatsgrijpt als een donderslag bij heldere hemel. De gevolgen van een extase zijn meestal negatief. Subjecten beschrijven een extase altijd ‘après-coup’, voelen zich achteraf compleet nietig en verdrukt. De psychologische staat na de extase is vaak die van de depressie, genereert suicidale gevoelens en uit zich in een jammerklacht. Mystici die deze fysieke en geestelijke staat beschrijven, voegen steeds de gevaren toe die dat soort ervaring met zich meebrengt. Het omhooggezogenworden door het goddelijke wordt evengoed achteraf ervaren als een compleet verlaten en in de steek gelaten worden van diezelfde goddelijke kracht. De extase is een immanente, affectieve en lichamelijke ervaring van wat eigenlijk volgens het officiële geloof transcendent blijft, terwijl de trance altijd immanent blijft en een affectieve ervaring creëert met wat meestal als het demonische of het immanent spirituele wordt omschreven.

Als we deze dichotomie doortrekken naar het repertoire van dit programma, zou je kunnen zeggen dat het soefisme in de islam met bepaalde rituele gebeden en praktijken vaak tot trance leidt, terwijl de ervaringen van de westerse mystici tot de extase kunnen worden gerekend. Traditioneel wordt het demonische karakter van de trance in de westerse mystieke traditie als gevaarlijk, maar vooral als niet-authentiek en leugenachtig omschreven tegenover de gave tot extase. De extase wordt immers niet opgewekt of geproduceerd door bepaalde specifieke rituelen, maar is een gift van het goddelijke. Het zelfverlies van de extase heeft volgens de westerse mystiek in dit opzicht ook een ander en veel ingrijpender, transgressief karakter omdat het niet alleen zich quasi onvoorbereid manifesteert, maar uiteindelijk ook een gevoel van ervaringsverlies en doelloosheid met zich meebrengt.

Het verschil tussen trance en extase installeert ook de veilige grens tussen de westerse mystieke traditie die zich op die manier gemakkelijk kan inschrijven in de Europese literaire traditie van het ego-document en de collectieve niet-geschreven spirituele ervaringen van mediterrane en niet-westerse culturen en hun nadruk op momentane, fysieke beleving.

We kunnen ons afvragen of de westerse mystiek wel zo uitsluitend literair was als hij vandaag wordt beschreven. Niet alleen is het ondertussen duidelijk dat de meeste geschreven teksten die bewaard zijn, van bijvoorbeeld Hildegard von Bingen en Hadewijch van Antwerpen, op de een of andere manier dienden om te worden uitgevoerd en gezongen. Het gaat dus om werken die zich bewogen in een semi-rituele context of deel uitmaakten van wat je een ‘mystieke praktijk’ zou kunnen noemen. Aan de andere kant lijken de overgeleverde mystieke geschriften slechts een heel klein stuk te zijn van een mystieke praktijk die zich in de lichamen van vooral vrouwen in de Nederlanden en Noord-Frankrijk liet inschrijven. Daarvan getuigen niet alleen de ervaringen en beschreven praktijken in talloze vita’s van semi-heilige vrouwen, maar ook de getuigenissen van hoge kerkelijke en in die zin ‘onverdachte’ want veeleer kritische stemmen, van Jacques de Vitry tot Thomas van Cantimpré.

Op dezelfde manier kunnen we ons afvragen of het soefisme zoals zich dat in het oude Andalusië manifesteerde en uiteraard deel uitmaakte van een veel grotere mystieke stroming vanaf de vroege islam, wel zo uitsluitend praktijkgericht was en slechts uit was op een onmiddellijke fysieke beleving van hetspirituele. De poëzie van mystieke vrouwen zoals Rabia Adawiya et Aicha Baouniya horen samen met die van latere mystieke dichters als Ibn Arabi en Al-Shustari tot cruciale literaire teksten die het middeleeuwse liefdesbegrip en de westerse mystiek conceptueel zouden vormgeven.

De CD wil een antwoord en onderzoeksveld bieden op de hierboven gestelde problematiek. De zangpraktijken en de uitwisselingen tussen de tien zangeressen zoeken het punt op waar geschiedenis en praktijk elkaar raken: een soort liminale, haptische, tactiele grens, een membraan dat zich vooralsnog niet laat beschrijven of conceptualiseren, maar waarvan de resonantie en de reverberaties wel kunnen worden opgevangen door de luisteraar.

Bron: Björn Schmelzer, programmaboekje Amuz.be


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan: