Claudio Monteverdi (1567-1643)

Geplaatst op vrijdag 01 november 2002 @ 22:44 , 1041 keer bekeken

De Italiaanse componist, violist en zanger Claudio Monteverdi werd geboren op 15 mei 1567 in de vioolbouwersstad Cremona in het noorden van Italië. Hij stierf op 11 november 1643 in Venetië. Zijn volledige naam is Claudio Zuan (of Juan) Antonio Monteverdi. Monteverdi's werk markeert de overgang van Renaissance- naar Barokmuziek. Hij was een muzikaal genie, die al tijdens zijn leven kon genieten van de roem die hij vergaarde.

Aan de kathedraal van zijn geboortestad studeerde hij bij de kapelmeester Marcantonio Ingegneri muziektheorie, zang en viool. Reeds op zijn vijftien, in 1582 publiceerde hij zijn eerste bundel de "Sacrae cantiunculae", en kort daarna, in 1583 de "Madrigali spirituali" (alleen de baspartij bleef bewaard), gevolgd in 1584 door de "Canzonette a tre voci". Vooral in het laatste hield hij zich niet strikt meer aan de polyfone stijl van de toen in Italië invloedrijke Nederlandse Scholen. Deze ontwikkeling zette zich door in het eerste en werd voltooid in het tweede boek madrigalen(*) (1587, resp. 1590). Omstreeks 1590-1591 werd Monteverdi aangesteld als zanger-violist aan het hof van de Gonzaga's in Mantua, bij hertog Vincenzo I. Deze nam graag musici mee op zijn reizen en zo kwam Monteverdi o.a. in Vlaanderen (1599), wat veel heeft betekend voor zijn verdere ontwikkeling. Claudio's broer Giulio Cesare Monteverdi, zegt in zijn beroemd geworden 'dichiaratione' bij Claudio's "Scherzi musicali a tre voci" (1607), dat zijn broer de 'canto alla francese in questo modo moderno' van deze reis heeft meegebracht en als eerste heeft toegepast. De 'canto alla francese' is in twee madrigalen en in een psalm (een parodie) van Monteverdi uitdrukkelijk genoemd. In 1592 resp. 1603 verschenen zijn derde resp. vierde boek madrigalen, waarin hij zich de grootst mogelijke vrijheden (dissonanten, chromatiek) veroorloofde, een schrijfwijze die in conservatieve kringen, o.a. bij de theoreticus G.M. Artusi, sterke weerstanden opriep. In het vijfde boek madrigalen (1605) reageerde Monteverdi (die in 1601 kapelmeester in Mantova was geworden) op die kritiek, in een voorwoord dat hij door zijn broer liet opstellen. Hierin maakte hij duidelijk onderscheid tussen de componisten van de "prima - " en die van de "seconda prattica". De eerste groep, aldus de componist, legt zich alleen toe op de structuur van het werk en het verloop van de stemmen, de tweede, die van de moderne componisten, tracht speciaal uitdrukking te geven aan de gevoelens die de tekst suggereert. In 1607 werd Monteverdi's eerste dramatische werk, de 'favola in musica' L'Orfeo (tekst A. Striggio), met succes in Mantua opgevoerd. Met dit meesterwerk is hij de eigenlijke schepper van het 'dramma per musica', de opera. Hij was door de vrij nauwe betrekkingen tussen het hof van Mantua en dat van Florence op de hoogte van de ideeën van de Camerata dei Bardi en ging, evenals de Florentijnen, in Orfeo geheel uit van de declamatie. Het recitatief werd echter melodischer. Zeer belangrijk zijn het koor en de interessante, rijke orkestpartij (deze omvat alle 16de- en 17de-eeuwse instrumenten) die in de karakterisering van Orfeo reeds het principe van het leidmotief inhoudt. Ter gelegenheid van het huwelijk van de troonopvolger Francesco met Maria van Savoye (1608) componeerde Monteverdi de opera "L'Arianna" (tekst Rinuccini) en de kleine balletopera "Il ballo dell' ingrate". Van "L'Arianna" rest slechts het aangrijpende Lamento. In 1614 werd Monteverdi benoemd tot kapelmeester aan de San Marco te Venetië (als opvolger van Giovanni Gabrieli). Het beroemde ensemble van de San Marco had onder leiding van de laatste drie middelmatige maestri zijn hoge peil niet kunnen handhaven. Het lukte Monteverdi binnen drie jaar de oude discipline te herstellen en het a cappella-gezang weer in te voeren. In Venetië ontstonden nog drie boeken madrigalen (VI, 1614, met basso continuo; VII, 1619; VIII, 1638), die zich belangrijk van de voorgaande onderscheidden. Het monodische principe (**) heeft er de overhand en het madrigaal is tot cantate uitgegroeid. In het achtste boek is de dramatische scène (deels opera, deels oratorium) "Il combattimento di Tancredi e Clorinda" opgenomen (tekst uit Torquato Tasso's Gerusalemme liberata). De orkestpartij vormt een zelfstandig geheel tegenover de stemmen. Voor het eerst paste Monteverdi hier tremolo en pizzicato toe om heftige taferelen uit te beelden (stile concitato). Van de zeventien opera's die Monteverdi in Venetië schreef, zijn alleen "Il ritorno d'Ulisse in patria" (1640; tekst Badoaro) en "L'incoronazione di Poppea" (1642; tekst Busenello) volledig bewaard gebleven. De inzinkingen in de partituur van "Ritorno" doen vermoeden dat deze met hulp van een medewerker tot stand is gekomen. De "Incoronazione", de vroegste bewaard gebleven historische opera, betekent een hoogtepunt in Monteverdi's oeuvre. Zowel het tragische als - voor het eerst - het komische vindt er geniale uitbeelding en treffend is de realistische schildering van de soms gecompliceerde karakters. Beide werken geven een duidelijk beeld van de evolutie die Monteverdi sinds Orfeo had doorgemaakt. De opera is nu driedelig, het sterk gereduceerde orkest bestaat slechts uit strijkers en basso continuo en het koor heeft aan belangrijkheid ingeboet. Het recitatief is levendig geworden; er is een duidelijke neiging tot warme melodiek en gesloten vormen (da capo-aria). Tijdens zijn leven nog werd Monteverdi, wiens oeuvre als de volmaakte afsluiting van het renaissancemadrigaal en als het hoogtepunt van de vroeg-barokke opera alsook in de kerkmuziek van grote betekenis is, als genie erkend. Na zijn dood taande zijn roem echter spoedig. Eind 19de eeuw herleefde de belangstelling voor zijn werk, m.n. nadat de partituur van de Incoronazione door Taddeo Wiel in 1888 in de San Marco was teruggevonden. Belangrijk werk verrichtte Gian Francesco Malipiero met de publicatie van Monteverdi's werken (16 dln., 1926-1942). (*)madrigaal: meerstemmige vocale compositie op niet religieuze tekst; beleefde zijn bloeitijd van de 14de tot de 17de eeuw; lett. herderszang. (**) monodie: 1. éénstemmig gezang, met name de gezangen uit de oudheid, het Gregoriaans, de gezangen der troubadours e.d. 2. de harmonisch begeleide eenstemmigheid waarbij alle expressie in één stem gelegd is terwijl de andere stemmen tot akkoorden samengetrokken zijn. Bron: www.klassiekemuziekgids.net


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan: