Geplaatst op dinsdag 24 september 2013 @ 10:18 , 784 keer bekeken
Fragment uit de officie voor Sint Ursula door Hildegard von Bingen, in de zogenaamde Dendermonde Codex.
Hildegard von Bingen is een buitenbeentje. Over deze krachtige en prachtige vrouw weten we niet alles wat we zouden willen weten, en dat is erg jammer, maar misschien heeft net dat er toe bijgedragen dat zij tot op vandaag een bijzondere, mythische, ja heilige status inneemt te midden van alle Middeleeuwse figuren. Ze leefde in de elfde eeuw, tussen 1098 en 1179, werd voor haar tijd dus erg oud, en stond al tijdens haar leven bekend als abdis, kloosterstichtster, schrijfster, componiste, raadgeefster, diplomate.
Het is niet nodig hier dieper op haar leven in te gaan – er is over Hildegard ontzettend veel literatuur te vinden. Hoewel haar leven zich al vanaf de prilste leeftijd honderd procent op de christelijke kerk en het geloven toespitste, moet ze een vrouw geweest zijn met een uitzonderlijke kennis van de wereld, van de natuur, en van mensen.
Hildegard schreef teksten over haar visioenen, ze had inzichten over allerlei aspecten van de natuur en de geneeskunde, ze schreef theologische teksten, maar ook heiligenlevens en commentaren op onder meer de regel van Benedictus. Bovenal is ze ons bekend om haar liederen, gebundeld onder de welluidende titel Symphonia Harmoniae Caelestium Revelationum (Symfonie van de Harmonie van de Hemelse Revelaties). Deze bundel is ons overgeleverd in twee versies. Er is een manuscript uit Wiesbaden (Landesbibliothek, Handschrift 2, beter bekend onder de roepnaam ‘Riesenbergcodex’ of ook ‘Riesenkodex’) en er is een manuscript uit Dendermonde (Sint-Pieters & Paulusabdij, Codex 9, soms ook wel de ‘Dendermonde codex’). Aan de Dendermonde codex hangt het verhaal vast van de monniken van de abdij van Villers in het huidige Waals-Brabant, die in een brief Hildegard bedanken voor het hen toesturen van haar muziek. Dit betekent echter niet dat het handschrift ook dat van Hildegard zelf is. Dat is zelfs erg onwaarschijnlijk. In elk geval is het met zekerheid dit manuscript dat later in Dendermonde terecht kwam. De twee boeken, die uit Wiesbaden en die uit Dendermonde, hebben ongeveer dezelfde inhoud. Er zijn gezangen:
- voor de Vader en de Zoon (en de Drievuldigheid)
- voor de Maagd, de Moeder, en de Zoon
- voor de Drievuldigheid, de Heilige Geest
- voor de hemelse hiërarchie (engelen, profeten, apostelen etc.)
- voor de patroonheiligen (Matthias, Bonifatius, Disibodus e.a.)
- voor de maagden, weduwen, onschuldigen
- voor Ursula en de 11.000 maagden
- voor de kerk
Alhoewel Hildegard zich in haar composities op de in haar tijd intussen goed bekende typische liturgische vormen toelegde (antifoon, responsorium, hymne, sequens – dat is het zowat), is de uitwerking van deze vormen toch eerder typisch voor Hildegard zelf. Dat gaat zeker op voor die enkele hymnen en sequensen, die veel meer dan in haar tijd gebruikelijk was doorgecomponeerd werden. Een hymne was, zoals we eerder al zagen, meestal strofisch (ook in de zin van telkens dezelfde melodie), maar bij Hildegard is er geen spoor van dat strofische. Een sequens verliep in de elfde eeuw meestal in vers-paren, of minstens duidelijk gestructureerd (zie aflevering 9), maar dat is buiten Hildegard gerekend, die toch weer haar eigen weg gaat. De manier waarop ze de sequens uitwerkt wijst er op dat zij op het vormelijke vlak niet echt met haar tijd mee was, of misschien net ver vooruit. Alleen in de antifonen en de responsoria volgt ze wat meer de geijkte vormvereisten: haar antifonen zijn soms kort, maar vaak toch wat langer dan gewoonlijk; de responsoria volgen dan wel de gebruikelijke structuur met verzen en doxologieën, en gedeeltelijke herhalingen, maar ze zijn meestal toch een stuk complexer dan de doorsnee responsoria.
Het meest typische voor Hildegard is echter haar toonspraak, als we even dat ouderwetse woord mogen gebruiken. Uit haar composities komt Hildegard naar voor als iemand die ervan houdt te bewonderen, te aanbidden, te bezingen, kortom iemand die op weg is naar extase. Het begint al bij de tekst, waar het veelvuldig gebruik van de acclamatie ‘O’ (zoals in bijvoorbeeld ‘O virga ac diadema’) en het frequente voorkomen van superlatieven, een intensiteit en een diepgang aangeven die vervolgens in haar muziek doordringt. Die muziek is in de melodievoering uitzonderlijk beweeglijk. Bij Hildegard is er geen sprake van versobering, zoals dat vanuit de cisterciënzers gevraagd werd (de orde van Cîteaux werd nota bene opgericht in het geboortejaar van Hildegard). Hildegard’s melismen zijn rijk, beweeglijk, virtuoos, groots, en kennen een heel grote ambitus. Tegelijk ontstaat hierdoor een bijna stereotiep notenbeeld, waarbij op en neer deinende golven schering en inslag zijn. Meer nog, zelfs na oppervlakkige analyse blijkt al snel dat Hildegard niet veel verschillende toonaarden gebruikte, en dat ze binnen die toonaarden een bepaald raamwerk in gedachten had waarrond haar melodieën cirkelden. Dat alles samen maakt de muziek van Hildegard zeer herkenbaar.
Gaan we nog even door op dat raamwerk waarbinnen Hildegard melodieën uitbouwde. Een heel typische aanpak is, dat Hildegard een structuur-onderdeel van haar compositie begint met een kwintsprong van laag naar hoog, of dus van de eindtoon van de modus naar de reciteertoon van de modus. Soms is haar dat al genoeg en zal de melodie met kleine bochtjes terug op de grondtoon terechtkomen. Vaak echter komt bovenop die kwint nog eens een kwart te staan, op die manier het octaaf bereikend, soms zelfs nog wat hoger klimmend, om dan met nog meer traagheid en nog meer bochtenwerk af te dalen. Dit bijna stereotiep formulewerk blijkt echter niet vrijblijvend te gebeuren. Het is namelijk sterk geënt op de poëzie van de tekst, met dewelke de muziek dus een onlosmakelijke band vormt.
Binnen het gregoriaans repertoire bekleedt Hildegard een heel bijzondere positie. Haar muziek schrijft zich wel in in een traditie, maar naar thema en compositie staat haar oeuvre er toch altijd ook een beetje buiten. Onverminderd duurt de populariteit van de Duitse abdis voort. Soms omwille van haar gelovig enthousiasme, soms omwille van zoiets triviaals als haar recept voor speltkoekjes met muskaat, kaneel en kruidnagel. Bovenal blijft Hildegard populair omwille van haar muziek, die op zo’n onnavolgbare wijze naar hogere sferen leidt.
Bron: Hendrik Vanden Abeele voor Amarant, op Psallentes Plainchant & Polyphony (Psallentes.com).
Welkom bij Clubs!
Kijk gerust verder op deze club en doe mee.
Of maak zelf een Clubs account aan: