- Welkom bij Musiqua Antiqua - Deze club gaat over de Oude Muziek of Musica Antiqua; van de Middeleeuwse componiste Hildegard von Bingen (1098-1179) tot de barokcomponist Antonio Vivaldi (1678-1741).
Hier vind je informatie over de muziekgeschiedenis, nieuwe CD's, componisten, muzikanten - via de tab "Nieuws". Er is een zeer grote verzameling oude muziek videoclips - te vinden via de tab "Videoalbums".
Wat is 'oude muziek'? Oude Muziek of Musiqua Antiqua is de verzamelnaam voor muziek uit de Middeleeuwen, de Renaissance en de Barok. Met deze term maakt men een onderscheid tussen de muziek uit deze "pre-klassieke" periode met de rest van de klassieke muziek. Bij de uitvoering van oude muziek wordt vaak teruggegrepen naar instrumenten uit de tijd waarin de muziek geschreven is. Geprobeerd wordt de muziek uit te voeren zoals de betreffende componist oorspronkelijk bedoeld heeft. Dat geeft een zeer bijzondere sfeer aan de muziek, dat vooral bij een liveoptreden goed tot uiting komt.Van belang is dat deze muziek ook daadwerkelijk 'oud' klinkt en wordt uitgevoerd op authentieke instrumenten. Daarnaast dient de uitvoering te klinken op een wijze die een componist honderden jaren geleden vertrouwd in de oren zou hebben geklonken. Deze club gaat dus over muziek van middeleeuwen tot het einde van de late Barok, juist op het moment dat de klassieke periode zichzelf vestigde als de voornaamste muzikale stijl (in de tweede helft van de 18de eeuw).
Concertzender biedt een themakanaal Oude Muziek aan
Als profetes van Apollo, waarzegster en voorspelster van tegenslagen en rampen, kwam de Sibille de christelijke wereld binnen als de eerste aankondiger van de komst van Christus en van zijn terugkeer op de dag des oordeels. In 2010 verklaarde Unesco “El Cant de La Sibilla” (Het Lied van de Sibille) van o.a. Alfonso X El Sabio, tot onderdeel van het immaterieel cultureel erfgoed van de mensheid. Het beschouwde “El Cant” als één van de meest fascinerende documenten van de middeleeuwse, Europese cultuur.
“El Cant de la Sibilla” is een gregoriaans, liturgisch drama, waarvan de tekst een profetie bevat die de Apocalyps beschrijft. Deze werd sinds de middeleeuwen, bijna ononderbroken opgevoerd in het Catalaans op kerstavond in kerken op Mallorca en Alghero (Sardinië), en in enkele Catalaanse kerken. De auteur is onbekend. De profetie werd voor het eerst opgetekend als een acrostichon gedicht in het Grieks door bisschop Eusebius van Caesarea en later in het Latijn vertaald door Sint-Augustinus. Het verscheen opnieuw in de 10de eeuw op verschillende locaties in Catalonië, Italië, Castilië en Frankrijk in de preek Contra judeos, later ingevoegd in de lezing van de zesde les van de tweede nacht of nocturne van de metten, en werd uitgevoerd als een integraal onderdeel van de liturgie. Dit gezang werd oorspronkelijk in het Latijn gezongen onder de naam, Judicii Signum, maar vanaf de 13de eeuw zijn er versies in het Catalaans gevonden. Deze vroege Catalaanse versies van het Judici Signum zijn niet rechtstreeks uit het Latijn vertaald. In plaats daarvan komen ze alle uit een eerdere bewerking in het Provençaals, wat de populariteit aantoont die het gezang in het verleden moet hebben gehad.
Onder de Catalaanse teksten, bevindt zich een 14de eeuwse Codex die wordt bewaard in het archief van het Bisdom Mallorca, die in 1908 werd herontdekt. ​​Mondelinge overdracht en het gebrek aan geschreven kopieën hebben ervoor gezorgd dat de verschillende oude teksten in de volkstaal in de loop van de tijd vele wijzigingen ondergaan, wat heeft geleid tot een diversiteit aan versies. Het Lied van de Sibille raakte nadat het Concilie van Trente (gehouden in 25 zittingen van 1545 tot 1563) verklaarde dat de uitvoering ervan verboden was, nagenoeg in heel Europa bijna volledig onbekend. Desalniettemin werd het in 1575 op Mallorca gerestaureerd.
Oorspronkelijk werd het Lied van de Sibille gezongen op een gregoriaanse melodie en, zoals te zien is in de eerder genoemde codex, werd de muzikale begeleiding die op Mallorca werd gespeeld, met uitzondering van enkele variaties, hetzelfde gedocumenteerd op andere plaatsen als op het Iberisch schiereiland. Tegenwoordig kan niet worden vastgesteld tot wanneer het Lied van de Sibille op deze gregoriaanse melodie werd gezongen, maar hoogstwaarschijnlijk tot de 16de – of 17de eeuw. De mondelinge overdracht van het lied veroorzaakte, net als bij de tekst, de geboorte van verschillende variaties en modellen. Er was op de duur de Perzische, de Libysche, de Phrygische en de Cimmerische sibille, de sibille van Delphi, van Erythrae in Klein-Azië, van Samos, van Cumae (Amalthea, Herophile, Demophile), de sibille van de Hellespont en die van Tibur (Albunea). De belangstelling voor hun gezang bij vroege musicologen en folkloristen uit de 19de eeuw leidde tot de transcriptie van de verschillende bekende versies.In de Renaissance werd de gregoriaanse melodie van het lied door verschillende componisten polyfoon getoonzet, wat in die periode gebruikelijk was. Twee van deze werken, beide vier stemmig, zijn te vinden in de “”Cancionero de la Colombina”, een Spaans manuscript uit de tweede helft van de 15de eeuw. De tekst erin is een verkorte versie van het lied in het Castiliaans.
Deze bijzondere release, in navolging van deze van Boston Camerata o.l.v. Joel Cohen, bevat de Catalaanse versies van het lied, uitgevoerd in al zijn expressieve intensiteit door de aangrijpende interpretatie in de moedertaal van de zangeres, Eugenia Amisano, begeleid door de instrumentalisten en stemmen van het Musicaround Ensemble. Het programma bevat ook een selectie van zeldzame stukken die inhoudelijk zijn gerelateerd, in een reis die onthult hoe de profetie van de Sibille klonk op dit specifiek moment in de geschiedenis.
Bewerker en dirigent is Vera Marenco die, werkend met de verscheidenheid aan instrumentale en vocale krachten en met bijzondere zorg voor de koorpartijen, een nette, eigentijdse lezing, in evenwicht bracht met de populaire oorsprong van de ritus. Heel bijzonder.
De vocale uitvoerders zijn Eugenia Amisano, Anna Muroni, Chiara Longobardi, Maria Buzzalino, Laura Basso, Roberta Roveda, Francesca Lupino, Marina Grassi, Anna Rapetti en Cristina Parodi. Deze schitterende vocalisten staan samen met het Arkansé Choir o.l.v. Vera Marenco.
Tracklist :
El Cant de La Sibilla and other Sacred Medieval Works
Musicaround Ensemble - Vera Marenco, conductor and vielle - Eugenia Amisano
Dynamic - CDS7875
Bron: Stretto – Magazine voor kunst, geschiedenis, filosofie, literatuur en muziek (stretto.be); Michel Dutrieue.
De Tenebrae, ‘duisternis’, is een Rooms-Katholiek kerkelijk ritueel voor de laatste dagen van de Lijdensweek: Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Stille Zaterdag. Gedurende die drie dagen worden één voor één kaarsen van een kandelaar gedoofd, totdat de kerk aan het eind van de derde nacht in totaal verduisterd is. De teksten voor de drie nachtelijke rituelen omvatten natuurlijk het lijdensverhaal uit de Evangeliën. Verder vonden de kerkvaderen die de teksten samenstelden de Klaagzangen van Jeremia passend, over de vernietiging van Jeruzalem door de Babyloniërs.
Psalm 51, het Miserere, kreeg een prominente plek, een zogeheten Boetepsalm van David, over een wat profaan onderwerp, Koning David’s buitenechtelijke verhouding met Bathseba, echtgenote van één van zijn commandanten, maar de tekst wordt blijkbaar opgevat als een algemeen gebed om vergeving van zonden. En er is een optimistischer gestemde tekst uit de Lofzangen van Zacharia, ‘Benedictus’, over de besnijdenis van Johannes de Doper, vooruitlopend op de geboorte van Christus, in zekere zin dus terug naar AF.
Vele componisten hebben zich ook op deze passages uit de liturgie gestort, waaronder Lassus, Byrd, Palestrina, Couperin en Haydn tot en met Poulenc, Strawinksy en Boulez, waarbij met name de Klaagzangen, als Lamentationes, populair waren. Gesualdo heeft die Klaagzangen niet gebruikt, maar Graindelavoix heeft zettingen in het Gregoriaans toegevoegd.
In het Festival Oude Muziek in Utrecht waar de Tenebrae werden uitgevoerd, moest het wat optimistischer Benedictus, dat de driedubbel-CD-opname besluit, het veld ruimen en werd het Miserere, dat nu aan het eind van CD-1 komt, tot slotstuk gepromoveerd. Het is het enige stuk waarin Gesualdo het ‘responsoria’ idee intact heeft gelaten, solozang afgewisseld met ensemblezang, en de harmonieën zijn minder grillig, waardoor het een fraai berustende finale werd. En ook al is het Miserere somber gestemd, de boetedoening in de tekst kreeg daarmee een algemenere betekenis.
Zoals bekend schiep de edelman Carlo Gesualdo, prins van Venosa (1566 –1613), een eigen muzikaal universum, waarin hij, zo’n beetje met wat Bach aan het eind van de barok deed, strikt en aartsconservatief vasthield aan de muzikale beginselen van de tijd waarin hij was opgegroeid, de Renaissance, maar tegelijkertijd dat zo radicaal deed, met harmonieën vol dissonanten en steeds grilliger modulaties, dat zijn muziek ook ver vooruitkeek.
Gesualdo was muzikaal overigens van niemands waardering afhankelijk, hij schiep zijn muziek voor eigen gebruik. Dat kon hij zich permitteren. Zijn moeder was een Borromeo, van één van de invloedrijkste families van Italië, en een nicht van de Paus. Zijn eerste echtgenote was een prinses en een volle nicht. En terwijl we van enige mevrouw Monteverdi of mevrouw Palestrina zelden iets horen, zijn het de lotgevallen van die eerste echtgenote die het beeld van Carlo Gesualdo hebben bepaald.
Ik weet niet of Wagner bekend was met Gesualdo. Maar de plot van de opening van de tweede acte van Tristan und Isolde lijkt op het verhaal van de ontdekking van een buitenechtelijke relatie van zijn echtgenote. Op zekere avond deed Gesualdo alsof hij op jacht ging. Hij keerde vroegtijdig terug en trof echtgenote en haar minnaar in bed aan. Beiden reeg hij aan de degen. Het hooggerechtshof concludeerde echter: geen misdaad. Had die conclusie misschien iets te maken met zijn hoge positie? Neef van de Paus?
Hij hertrouwde, in een huwelijk dat ook weinig geluk zou brengen. Dat was met iemand uit de d’Este familie, van de Villa d’Este waaraan Liszt later een stuk zou opdragen in de Années de Pélerinage. Misschien is de plot voor de tweede acte van Tristan, waarin iets vergelijkbaars gebeurt, via Liszt bij Wagner terecht gekomen? Al met al genoeg reden voor latere boete en devotie. En die spreken uit deze muziek, de componist dan bovendien privé in een duistere kapel liet opvoeren.
Toen ik Graindelavoix voor het eerst hoorde, op hun CD met de Missa Caput van Ockeghem, kreeg ik visioenen van zingende Vlaamse boeren, met zand aan hun schoenen in een kathedraal. Lange slepende noten, en de boeren maar tegen elkaar opzingen. En ze dachten tijdens het zingen niet alleen aan de Goddelijke devotie, maar ook het bier die klaar zou staan na de mis, en het feest dat plaats zou vinden als op een schilderij van Brueghel.
Vandaar dat de lange slepende noten, die uit volle borst gezongen gezamenlijke crescendos en glijdende uithalen. Let wel, er waren kathedraalscholen, en de regio was welvarend, dus men kon zich riante zangopleidingen permitteren. Maar het is zeker dat men daar geen zangtechnieken onderwees zoals we die kennen sinds de opkomst van het belcanto.
Dat slepen en glijden in de intonaties klinkt als de traditionele zangtechnieken die heden ten dage nog steeds worden toegepast in de Oosters-Orthodoxe kerken, de zang van Corsica en Sardinië, en ook in de Arabische en Turkse muziek. Maar was het niet de kerkvader Sint-Augustinus, zelf Berbers, die de muziek in de Roomse kerk maar saai vond, en elementen van de muziek van thuis in de eredienst introduceerde?
Om te horen hoe dat zou hebben kunnen klinken, hadden Marcel Pérès en zijn ensemble Organum al met zangers uit Mediterrane tradities geëxperimenteerd, in vroege kerkmuziek van Rome tot aan Vlaamse polyfonie van Josquin de Prez. Graindelavoix bouwt hier min of meer op voort, stortte zich naast Vlaamse polyfonie zelfs op Engelse Renaissance, muziek waarvan je dacht dat die voorbehouden was aan Engelse ensembles met strakgetrokken intonaties. En nu is Graindelavoix aangeland bij min of meer het sluitstuk van de Renaissancemuziek, Gesualdo’s Tenebrae.
De passages uit de Klaagzangen van Jeremia worden afwisselend gezongen door de Est Marius Peterson, in de Rooms-Katholieke Gregoriaanse traditie van zijn land, en de Roemeen Adrian Sirbu, doorkneed in de Balkan-Orthodoxe zangstijl. Voor de madrigalen omvat het ensemble daarnaast ook de mannelijke alt Razek-François Bitar, met een Syrisch-Orthodoxe achtergrond, en een Italiaan, een Spanjaard en een Schots/Maltese, verder een Amerikaans/Zweedse, en tenslotte twee Vlamingen, waaronder oprichter en dirigent Björn Schmelzer zelf.
Al die Mediterrane intonaties toegepast op Gesualdo’s chromatiek, dissonanten en toonsoortveranderingen grijpen je bij de maag. Is dit een aanbeveling? Ja……. Pijn kan een gevoel van welbehagen achterlaten. Het is verslavend.
Dit is de eerste complete opname sinds jaren, andere relevante ensembles hebben afzonderlijk delen op CD gezet, zoals de Tallis Scholars, sereen, maar afstandelijk, en het Hilliard Ensemble, intiem en menselijk, maar ook wat monotoon. Bij Graindelavoix wordt het drama, het passieverhaal is drama.
Carlo Gesualdo
Tenebrae
Graindelavoix o.l.v. Björn Schmelzer
Glossa GCD P32116 - 3CD's
Bron: Neil van der Linden, Basia con Fuoco (basiaconfuoco.com)
Hoewel de lyrische kunst rijk is aan muziek die de mythe van Orpheus oproept, is deze nieuwe, magnifieke opname van twee composities van Marc-Antoine Charpentier (1643-1704), een meer dan welkome bijdrage. Op de cd staan de cantate “Orphée descendant aux enfers”, H. 471 en de kameropera, “La Descente d’Orphée aux enfers” H.488.
“Orphée descendant aux enfers” voor drie solo stemmen, is een korte compositie die met zeldzame verfijning, de pijn van de held, veroordeeld tot een eindeloze kwelling, weergeeft. Geen Eurydice, geen koor van helse geesten, zelfs geen grote tragische effecten. Het is de uitdrukking van affecten met meditatie en gevoel. Hier geen lier voor de dichter maar een viool, dichter bij de menselijke stem, die de woorden van Orpheus begeleidt of overneemt. Dit is een gelegenheid om volop te genieten van de prachtige interpretatie van het ensemble A Nocte Temporis, die de diepgang van het muzikaal discours weergeeft met opmerkelijke fijngevoeligheid.
“La Descente d’Orphée aux Enfers”, Charpentiers laatste kameropera, werd gecomponeerd voor Mademoiselle de Guise, Marie de Lorraine, Duchesse de Guise, Duchesse de Joyeuse, Princesse de Joinville (1615-1688). Vanaf 1670 begon Marc-Antoine Charpentier te componeren voor de Guise. Mlle de Guise beschermde hem en vergrootte zijn carrière door opdrachten voor hem te bekomen van hen die haar patronage opzochten. Gedurende achttien jaar bevorderde haar patronage een groot aantal composities, waarvan de meeste religieuze muziek, sterk beïnvloed door de Italiaanse muziek. In 1672 gaf ze Charpentier de kans om een comédie-ballet te componeren bij Molière’s “Le Malade Imaginaire”.
Boven de subtiele sonoriteit van de instrumenten, ontvouwt de heldere en zuivere stem van Reinoud Van Mechelen zich met een onberispelijke dictie en de reconstructie van de barokke uitspraak met constante aandacht voor de tekst. Deze vocale en muzikale kwaliteiten worden bevestigd in het tweede werk van het programma, “La Descente d’Orphée aux Enfers”, een kameropera waarvan de derde akte nooit werd geschreven of verloren is gegaan. Gecomponeerd in 1686 of 1687 in het huis van Marie de Lorraine, hertogin van Guise, brengt het werk de dood van Eurydice in scène en vervolgens de reis van Orpheus door de onderwereld, tot Pluto ermee instemt hem terug te brengen naar zijn overleden vrouw.
Het werk biedt een breed scala aan personages en sferen, evenals een meer substantiële orkestratie. Als de Franse uitspraak van de bijrollen soms wat te wensen overlaat, zijn alle zangers (met uitzondering van Déborah Cachet, van het ensemble Vox Luminis) ervaren in de barokstijl en maken de interpretatie levend. Van bijzonder belang is de uitvoering van het trio Ixion/Tantalum/Titye, respectievelijk belichaamd door Raphael Höhn, Philippe Froeliger en Lionel Meunier, evenals de Proserpine van Stefanie True en de Pluto van Geoffroy Buffière, die bewijzen echt gevoel voor dramaturgie te hebben.
De mythe van Orpheus was net zo belangrijk voor de geboorte van de opera in Frankrijk als in Italië. Met Orphée aux Enfers, opmerkelijk voor zijn stijl en beknoptheid, liet Charpentier zien hoe goed hij de kunst van Carissimi had geassimileerd. Het is een dramatische scène, vergelijkbaar met de oratoria van de Romeinse meester. De tekst van een onbekende auteur, vertelt de zoektocht van Orpheus naar zijn geliefde in de onderwereld. De haute-contre van de held, het vocaal register van Charpentier zelf, geeft hem een elegisch timbre.
In 1687 creëerde Charpentier zijn tweede toonzetting van de mythe, “La Descente d Orphée aux Enfers”. Vanuit de twee akten is de omvang van een oorspronkelijk complete opera te onderscheiden. Hoewel “La Descente d’Orphée” al verschillende keren is opgenomen, is de “Orphée” uit 1684 een zeldzaamheid en een prachtige ontdekking. In deze twee rollen bevindt Reinoud van Mechelen zich op het hoogtepunt van zijn kunstenaarschap, terwijl zijn ensemble A Nocte Temporis en Vox Luminis van Lionel Meunier, in een perfecte symbiose in elkaar versmelten. Magnifiek!
De uitvoerders zijn Déborah Cachet, Geoffroy Buffière, Stefanie True, Reinoud Van Mechelen, A Nocte Temporis, Philippe Froeliger, Clara Coutouly, Raphael Höhn, Victoria Cassano en Zsuzsi Tóth, en Vox Luminis o.l.v. Lionel Meunier.
Charpentier - Orphée aux enfers
Vox Luminis, A Nocte Temporis, Reinoud Van Mechelen, Lionel Meunier
CD uitgegeven onder het label Alpha
Bron: stretto.be, Michel Dutrieue
Cristóbal de Morales was één van de grootste componisten van het midden van de 16de eeuw. Na in Sevilla op uitzonderlijk vroege leeftijd als koorknaap aan de kathedraal te zijn opgeleid door Pedro Fernández de Castilleja en Francisco de Peñalosa, specialisten van Nederlandse polyfonie, werd Morales in 1526 kapelmeester van de kathedraal van Ávila.
Van 1529 tot 1531 was de Morales (ca.1500-1553) verbonden aan de kathedraal van Plasencia in de provincie Cáceres in Extremadura. Omstreeks 1535 ging hij naar Rome, waar hij zanger werd aan de pauselijke kapel. Daar bleef tot 1545 in dienst van het Vaticaan. Na zijn verblijf in Italië keerde hij naar Spanje terug, waar hij opeenvolgende betrekkingen had. In o.a. Toledo volgde hij Andrés de Torrentes op en was er de leraar van de jonge Francisco Guerrero. De laatste levensjaren bracht Morales door in Marchena in de Spaanse provincie Sevilla, in dienst van de hertog van Arcos en vervolgens in Málaga, waar hij kapelmeester van de kathedraal (foto) was.
De bekendheid en invloed van Cristóbal de Morales waren enorm in zijn eigen tijd. Meer dan 70 afdrukken vóór 1600 bevatten enkele van zijn composities. De werken van de musicus uit Sevilla waren niet alleen een essentieel onderdeel van het repertoires van de belangrijkste kerken en kathedralen van Spanje en Amerika tot het einde van de moderne tijd, maar ze genoten ook buitengewoon prestige onder theoretici en historici. Hij werkte alleen voor korte periodes in Spanje en zijn naam blijft verbonden aan het decennium dat hij doorbracht aan de pauselijke kapel van paus Paulus III, van 1535 tot 1545.
In Rome vervulde hij zijn verantwoordelijkheden als cantor naast collega’s zoals Costanzo Festa, Jacques Arcadelt en Juan Escribano. Morales was vooral geïnteresseerd in teksten voor de vastentijd, waaronder de viering van Aswoensdag en de zondagen van Septgramsima, Sexagesima en Quinquagesima. La Grande Chapelle profiteert hier ten volle van het uitgebreid aantal van deze motetten op liturgische teksten voor de Vastentijd, om op een schitterende wijze een groot componist te eren.
“La Grande Chapelle” is een Spaans vocaal en instrumentaal ensemble van Oude religieuze muziek, opgericht in 2005. Hun naam is ontleend aan de muziekkapel in Bourgondië, waaraan musici/componisten als Nicolás Gombert, Philippe Rogier, Pierre de La Rue en Mateo Romero verbonden waren. De Catalaanse musicoloog Albert Recasens volgde zijn vader, de dirigent Ángel Recasens, na zijn overlijden in augustus 2007, op als directeur van het ensemble. Wat met vader Recasens en zijn Capilla Príncipe de Viana begon, het uitvoeren van Spaanse muziek uit de Gouden Eeuw, wordt nu door de zoon voortgezet met “La Grande Chapelle”, Lauda is daarbij hun eigen label.
Op de cd staan 15 meesterlijke motetten van Morales, Circumdederunt me a 5; Simile est regnum coelorum/Cum sero autem factum esset a 4; Cum turba plurima a 4; Immutemur habitu/Iuxta vestibulum a 4; Inter vestibulum et altare a 4; Emendemus in melius a 5; Clamabat autem mulier/At illa venit a 5; Quanti mercenarii/Pater Peccavi a 6; Lamentabatur Iacob a 5; Accepit Iesus panes a 4; Peccantem me quotidie a 4; O Crux ave spes unica a 5; Stabant autem a 4; Vigilate et orate a 4, en Per tuam crucem/Miserere nostri a 4.
Cristóbal de Morales
Lamentabatur Iacob
La Grande Chapelle - Albert Recasens
cd Lauda LAU019
Bron: Michel Dutrieue; Stretto – Magazine voor kunst, geschiedenis en muziek (stretto.be)
In een imaginair maar veelzijdig spektakel, gesitueerd ergens rond 1470, rond de grootste pre-Renaissance componist, Guillaume Dufay, betreden we met deze heel, heel bijzondere cd, de wereld van een groots huwelijksfeest op nieuwjaarsdag, gevierd met motetten en chansons van Dufay, en met feestelijke instrumenten om de pracht en praal luister bij te zetten.
Uit de laatste bloei van het middeleeuws tijdperk horen we in de typische Bourgondische virtuositeit van de vocale polyfone motetten van Dufay, hoe zijn muzikale rijkdom van de “formes fixes”, “stile fermata”, Faux bourdon harmonisering (basis van de harmonische sonoriteit van de Renaissance) en “Ars subtilior” (isoritmie), en zijn combinatie van elementen uit de “Ars nova”, de polyfone “English manner” van John Dunstable, en Italiaanse madrigalismen, het punt bereikte waarop zijn muziek, stilistisch en expressief, overging in de nieuwe, muzikale artisticiteit en ideeën van de Renaissance. Het Dufay-spektakel viert op deze cd het genie van Dufay met een eclectische voorstelling van vocale en instrumentale, stoeiende en gepassioneerde robuustheid, klaaglijke devotionele passie, nu eens met trage, donkere ritmes, dan weer met vrolijke cascades van melodieën, en opwindende complexe ritmes.
Zoals het chanson “Ce jour de l’an”, dat op de cd centraal staat zijn belofte voor het nieuwe jaar inluidt (één keer monodisch gezongen door de bariton Stephen Charlesworth en twee geïmproviseerde versies op vihuela d’arco en psalterium), is “Ce jour de l’an” daadwerkelijk een dag om te vieren. Bepaalde van de 25 opgenomen chansons (rondeaux en ballades) en isoritmische en vrije motetten (bv. “Vergene bella”) op deze cd, werden effectief gecomponeerd voor feestelijke aangelegenheden. “Resvelliés Vous” werd gecomponeerd voor het huwelijk in 1423 van Carlo I Malatesta en Vittoria Colonna (Dufay was in Rimini in dienst van de condottiero, Carlo Malatesta), “Salve Flos Tuscae Gentis” werd gecomponeerd voor de bevolking van Firenze, en “Ecclesiae Militantis” werd gecomponeerd voor Paus Eugenius IV (foto). In 1434, werd Dufay nl. kapelmeester van Louis I, hertog van Savoye. Paus Eugenius IV leunde sterk op de steun van deze hertog.
Het ensemble “Gothic Voices” (Catherine King, Steven Harrold, Julian Podger en Stephen Charlesworth) wordt hier vergezeld door de mezzosopraan Clare Wilkinson en de instrumentalisten Jane Achtman, vihuela d’arco en vedel, Andrew Lawrence-King, orgel, regaal, harp en psalterium, Keith McGowan, dulciaan en chalumeau, en Emily White, sackbut. De feestelijk motetten en de chansons worden op de cd programmatisch onderverdeeld in 4 thematische episoden, “Ce jour de l’an”, “A Reflection”, “Solemn Celebration” en “Playful Celebration”.
De vier leden van “Gothic Voices” en hun vijf gasten, presenteren met deze cd een magistrale, sfeervolle evocatie van de immense, poëtische en muzikale rijkdom van het tijdperk van de Bourgondiërs, de hussieten, het concilie van Bazel (1431) en de tijd van de tegenpausen (bvb. Amadeus van Savoye als Paus Felix V). De schitterende uitvoering getuigt zowel vocaal als instrumentaal, van een weergaloze technische en expressieve perfectie. Magistraal! Niet te missen!
Dufay componeerde zijn chansons in de vorm van rondeau, virelai of ballade. Het Orlando Consort koos voor hun schitterende hyperion cd, 18 chansons die een goed sonoor beeld geven van die verschillende vormen. Wanneer Constantinopel in 1453 in handen van de Turken viel, componeerde Dufay bv. vier klaagzangen. Slechts één, “O tres piteulx”, overleefde de tijd. Het bevat tekst uit het Boek Klaagliederen, waarboven de andere tekst van de discant (bovenste stem) uit twee strofen bestaat met het zeer ongebruikelijk rijmschema aba aab / bcc dcd. Het chanson was denkbaar gericht aan het pauselijk hof van de Napolitaanse Calixtus III (foto), gekozen in 1455.
“Je vous pri” heeft ook verschillende teksten tegelijkertijd, maar op een heel andere manier. Boven de melodieën in de lagere stemmen, duidelijk populaire liedjes, kreeg de discant een perfect standaard rondeau stanza in de meer hoofse stijl dan de meeste andere chansons van Dufay. Hoewel er een behoorlijk aantal van dergelijke ‘combinerende chansons’ is, met name uit de jaren 1460 en 1470, is dit het enige voorbeeld, gecomponeerd door Dufay.
In “La dolce vista”, waarschijnlijk een vroeg werk, herinnert de tekstherhaling aan de stijl van de laatste werken van Johannes Ciconia, die ook invloed had op de vorm van Dufay’s vroeg motet Vasilissa ergo gaude (1420). “Je me complains” is een ballade rond een drieklank. Dit is de enige keer dat Dufay die techniek gebruikte. Het had zijn wortels in de veertiende eeuw bij Guillaume de Machaut, maar was zeer zeldzaam in de vijftiende eeuw, tot de generatie na Dufay het opnieuw opnam. Het enige bekend manuscript van het chanson is gedateerd 12 juli 1425.
“Mon chier amy” is ook een ballade, dit keer met zijn volledige drie strofen plus een ‘envoi’ aan het eind. De tekst is een condoleance voor een vriend, misschien gecomponeerd ter gelegenheid van het overlijden van Pandolfo Malatesta in 1427. Of misschien is de verwijzing in de derde strofe ‘Ces trois chapiaux’, een verwijzing naar de pauselijke, drievoudige tiara, in welk geval het chanson kan worden geadresseerd aan Paus Eugenius IV bij het overlijden in 1431 van paus Martin V (foto). Dufay was nl. in dienst van beide.
“Malheureulx cueur” is een virelai. De muziek, net als het gedicht, komt vrijwel zeker uit de jaren 1450 en is mogelijks één van de laatste chansons die we van Dufay kennen. De Frygische modus, gekenmerkt door de verlaagde, tweede graad, draagt ​​treffend bij aan het pathos van het chanson, net als het buitengewoon zuinig maar subtiel van compositorische middelen.
“Pouray je avoir vostre merci ?”, ook een rondeau, is één van de voorbeelden waarin Dufay verwees naar een bepaalde dag in de hoofse kalender, in dit geval Nieuwjaarsdag, de dag waarop de minnaar zijn dame smeekt om zijn avances te willen accepteren. Gezien het feit dat in die jaren de enige bekende associatie van Dufay met het hof, dit van de Malatesta’s was, is het gepast er aan te herinneren, dat de meeste Noord-Italiaanse hoven, destijds Frans leken te prefereren als de taal van hun wereldlijke muziek. De sublieme uitvoerders, vocale solisten van het Orlando Consort, zijn Matthew Venner, contratenor, Mark Dobell, tenor, Angus Smith, tenor en Donald Greig, bariton. Een buitengewoon mooie cd die u geenszins mag missen!
The Dufay Spectacle - Gothic Voices - cd LINN CKD 568
Guillaume Dufay - The Orlando Consort - cd Hyperion CDA68236
Bron: stretto.be
De invloed van Jean-Baptiste Lully op de ontwikkeling van het grand motet was van doorslaggevend belang in de 17de eeuw. Ter gelegenheid van het 350-jarig jubileum van de Académie Royal de Musique, hebben Leonardo García Alarcón, het Millenium Orchestra en de Chœur de chambre de Namur op één cd, drie van zijn meest gevierde motetten verzameld, Dies Irae, De Profundis en Te Deum. Theatrale grootsheid is hét kenmerk van deze versie, opgenomen in de Chapelle Royale van het kasteel van Versailles.
Lully staat opnieuw in de schijnwerpers in 2019, en dit ter gelegenheid van de 350ste verjaardag van de Académie Royale de Musique, waarvan hij van 1672 tot zijn overlijden in 1687, de leiding had. Hoewel Lully nooit een officiële functie bekleedde aan de Chapelle du Roi, was zijn invloed op de ontwikkeling van het grootse motet, zo typisch en symbolisch voor de Grand Siècle, van doorslaggevend belang. Hij schreef imposante motetten, Motets à deux choeurs pour la chapelle de Roy, ter ere van de glorie van God en de koning voor de grote ceremonies aan het hof. Van de vele koninklijke begrafenissen was die van koningin Marie-Thérèse in 1683 één van de meest grandioze.
Lully’s Dies iræ en De profundis werden toen gezongen. Maar zijn meest gevierde motet was ongetwijfeld zijn Te Deum, dat in 1677 voor het eerst klonk en de favoriet van de koning werd. In 1687 voerde Lully het opnieuw uit, maar sloeg met de zware stok die hij gebruikte om het tempo aan te geven, op zijn voet. De wond raakte geïnfecteerd en het gangreen verspreidde zich geleidelijk en veroorzaakte zijn dood op 22 maart.
De uitvoerders en vocale solisten zijn Sophie Junker (foto) en Judith van Wanroij (foto)(sopraan), Matthias Vidal en Cyril Auvity (contratenor), Thibaut Lenaerts (tenor), Alain Buet (bas), het Choeur de Chambre de Namur enMillennium Orchestra o.l.v. Leonardo García Alarcón. De cd werd opgenomen in de Chapelle Royale van het kasteel van Versailles.
Als nieuwkomer in de wereld van de muziek gespeeld op oude instrumenten, verenigt het Millenium Orchestra de meest getalenteerde muzikanten met verschillende achtergronden onder dezelfde vlag, om hun passie voor muziek en hun verlangen naar uitmuntendheid te delen. De leden komen uit verschillende generaties specialisten in oude muziek en spelen op originele/historische instrumenten die zijn aangepast aan verschillende barokke, klassieke of zelfs romantische repertoires. Met de aanmoediging van Leonardo García Alarcón streeft het orkest ernaar origineel te zijn in zijn programmakeuzes en in zijn interpretatieve benadering van meesterwerken uit het verleden en niet-gepubliceerde partituren.
Het Millenium Orchestra, opgericht in 2014, neemt sinds februari 2015 deel aan muzikale evenementen en festivals. In zijn eerste producties richtte het orkest zich op Mozart, met sopraan Jodie Devos. ‘Le concert de Vienne 1783’, de cd-opname werd door de pers geprezen en uitzonderlijk goed ontvangen door het publiek. In 2016 nam het Millenium Orchestra Scarlatti’s Passion volgens Saint-Jean op met het Kamerkoor van Namen en speelde in de indrukwekkende productie van Donizetti’s Requiem op het Festival van Saint-Denis.
Het Kamerkoor van Namen werd opgericht in 1987 op initiatief van het Centre d’art vocal et de musique ancienne (Cav & ma), gevestigd in Namen. Haar domein is oude muziek, met bijzondere aandacht voor het repertoire van componisten die woonden en werkten op het grondgebied van het huidig Waals Gewest (Lassus, Du Mont, Grétry, Gossec, enz.) of uit Brussel (Joseph-Hector Fiocco ). Het Namen Kamerkoor treedt regelmatig op met het instrumentale ensemble Les Agrémens, onder leiding van Guy van Waas, dat in 1995 werd opgericht door het Centre for Vocal and Early Music (Cav & ma) om het koor uit te rusten met een barokorkest op hoog niveau.
Uitgenodigd op de beroemdste festivals in Europa, werkte het Namens Kamerkoor telkens onder leiding van een artistiek directeur, het waren achtereenvolgens Pierre Cao, Denis Menier, Olivier Opdebeeck, Patrick Davin, Jean Tubéry, en sinds 2010, Leonardo García Alarcón. Gastdirigenten zijn Frieder Bernius, Paul Dombrecht, Roy Goodman, Martin Haselböck, Philippe Herreweghe, Florian Heyerick, Sigiswald Kuijken, Wieland Kuijken, Jean-Claude Malgoire, Marc Minkowski, Philippe Phillips, Philippe Pierlot, Christophe Rousset, Jordi Savall en Erik Van Nevel.
Her koor heeft ongeveer dertig opnames op zijn naam staan, met name voor het label Ricercar, zeer gewaardeerd door critici (nominaties op de Victoires de la musique classique, Choc du Monde de la Musique, Diapason d’Or, Joker de Crescendo, 10 de Classica-Repertoire, Cecilia prijs). Het Kamerkoor van Namen ontving in 2003 ook de Grand Prix van de Académie Charles-Cros, de Liliane-Bettencourt-prijs 2006 en ’Octave de la musique, 2007, categorie “klassieke muziek”. In januari 2010 werd de artistieke leiding van het Kamerkoor van Namen toevertrouwd aan de jonge Argentijn, Leonardo García Alarcón (°1976). Niet te missen!
LULLY - DIES IRAE, DE PROFUNDIS, TE DEUM
Choeur de Chambre de Namur Leonardo
García Alarcón
Millenium Orchestra
Bron: stretto.be
In een nieuwe opname, naar aanleiding van een expo, illustreren Paul Van Nevel en het Huelgas Ensemble het werk van Theodoor van Loon, de “Caravaggio uit de Zuidelijke Nederlanden”, met renaissancemuziek van o.a. Francesco Soriano, Agostino Agazzari, Pedro Rimonte en Peter Philips. Hij koos muziek die reminiscenties oproepen aan het werk van Van Loon.
Op de cd ontdekt u het Agnus Dei uit de “Missa super voces musicales” à 4 & 6 en het motet à 8, “In illo tempore” van Francesco Soriano (foto) en het motet à 8,”Tibi laus, tibi gloria” van Felice Anerio (foto). Daarnaast ontdekt u “Quando miro il bel volto”, canzonetta a quattro voci con l’intavolatura dal cimbalo van Paolo Quagliati, “O voi che sospirate a miglior’ note”, madrigale à 5 van Luca Marenzio, “Ahi, chi m’aita”, madrigale à 5 en “Chiudesti i lumi Armida” madrigale à 5 con Basso continuo van Domenico Mazzocchi, “Super flumina Babylonis” motet à 8 Agostino Agazzari, “Luna que reluces” villancico à 3 & 6 van Pedro Rimonte, “Le bel ange du ciel” berceuse de Noël à 4 en “Hodie nobis de caelo” à 8 van Peter Philips, “Dies irae dies illa” a cinque voci e tre strumenti con continuo van Giuseppe Zamponi, en werk van de onbekende Nicolaus a Kempis en Géry de Ghersem.
De heel interessante informatie over het opgenomen programma in het bijbehorend boekje, met verwijzingen naar de diverse tracks, heeft u uit eerste bron, nl. van Paul Van Nevel zelf. “De zuiver vocale, polyfone stijl, met zijn traditionele, 16de eeuwse imitatietechnieken en het gebruik van ‘cantus firmus’ in het contrapunt, schrijft hij, “klonk nog dagelijks in de missen en motetten van Palestrina, maar ook in de werken van zijn leerlingen Francesco Soriano (1548-1621) en Felice Anerio (1560-1614) die in Rome even beroemd waren”.
“Soriano was enige arrogantie niet vreemd”, vervolgt van Nevel, “hij waagde het zelfs om de beroemde zes stemmige ‘Missa Papae Marcelli’ van zijn leraar te bewerken voor acht stemmen. Palestrina bleef echter zijn hele leven de hand boven het hoofd van zijn leerling houden en stak zijn waardering niet onder stoelen of banken. Dit album opent dan ook met een prachtig zes- en achtstemmig ‘Agnus Dei’ dat Francesco Soriano componeerde tijdens van Loons verblijf in Rome, dat gedrukt werd in Rome in 1609.
De andere leerling van Palestrina, Felice Anerio, schreef een groot aantal werken in dubbelkorige stijl, waarbij de achtstemmigheid werd opgedeeld in twee vierstemmige koren (track 3: Tibi laus, tibi gloria). Ook Soriano schreef werken in deze dubbelkorige stijl, waarbij de twee koren verschillend werden gekleurd. In track 5 is het eerste koor bezet met een sopraan en vier strijkers, het tweede koor is a capella (geschreven in de oude, Italiaanse spelling) bezet”.
“Naast de polyfone sacrale muziek in Rome”, lezen we verder, “kreeg ook een nieuwe trend meer en meer vaste voet aan de grond: meerstemmige muziek in de volkstaal werd zeer populair, met als grote surplus in vergelijking tot de geestelijke muziek, het gebruik van instrumenten. Composities als ‘Chiudesti i fumi Armida’ (op een tekst van Torquato Tasso – track 7) maakten gebruik van rijke harmonische kleuren, basso continuo en een voorliefde voor contrastrijke figuren. Het is geen toeval dat de componist van dit werk, Domenico Mazzocchi (1592-1665) een van de eersten was die in de partituur aanduidingen als crescendo, decrescendo, piano en forte gebruikte. Overigens waren naast deze ‘geleerde’ vormen ook eenvoudige, meerstemmige liederen in een volkse stijl zeer populair. Voorbeeld hiervan is het ‘Quando miro il bel volto’ van Paolo Quagliati (ca. 1553-1628) dat nog in strofische vorm werd geschreven, echter met toevoeging van een instrumentale begeleiding (track 2)”.
“In Brussel”, schrijft Van Nevel, “werd in het begin van de 17de eeuw nog de traditie van de 16de eeuwse vocale polyfone stijl verdergezet onder Géry de Ghersem (ca.1574-1630) die na zijn terugkeer van de Capilla Flamenca in Madrid, kapelmeester van Albrecht en Isabella werd. Zijn zevenstemmig ‘Agnus Dei’ (track 8) is een prachtig dramatisch voorbeeld van de oude Franco-Vlaamse polyfonie (Ghersem werd in Doornik geboren) die zich blijft manifesteren in een stijlvreemde wereld. De multiculturele bezetting van de muziekkapel van Albrecht en Isabella kreeg een speciale toets door de aanwerving van de Spanjaard Pedro Rimonte als kapelmeester.
In 1614 werd in Antwerpen zelfs zijn bundel Villancico’s gedrukt. ‘Parnaso espariol de madrigales y villancicos’ waaruit het drie- en zesstemmig ‘Luna que reluces’ hier werd opgenomen. (track 9). Ook de Engelsman Peter Philips (ca. 1560-1628) was afwisselend als hoforganist en kapelmeester op verschillende tijdstippen in zijn leven in dienst van de aartshertogen Albrecht en Isabella. Zo vermeldden de rekeningen tussen 1612 en 1618 Peter Philips als organist met een inkomen van 750 gulden per jaar en een dagloon van 9 stuivers, wat hem tot een van de best betaalde musici van het hof maakte. Vele van zijn werken zijn in dubbelkorige stijl geschreven, een trend die uit Italië was overgewaaid.
Helemaal in de baroksfeer is het ‘Dies irae’ (track 13) van Guiseppe Zamponi (1605-1662) die in 1648 benoemd werd tot leider van de ‘musica da camera’ van aartshertog Leopold Wilhelm (foto). Het donker en diep karakter van zijn ‘Dies irae’ roept reminiscenties op aan de Pietà van Theodoor van Loon. Tijdens het bewind van Albrecht en Isabella was Nicolaus a Kempis als organist aan de kathedraal van Brussel, een vertegenwoordiger van de Italiaanse barokstijl.
De uitvoerders zijn naast het Huelgas ensemble, Anneleis Decock en Marrie Mooij (barokviool), Lies Wyers (viola de gamba), Sanne Deprettere (violone), Bart Coen en Silke Jacobsen (blokfluit) en Achim Schulz (virginaal).
Expo THEODOOR VAN LOON, Een caravaggist tussen Rome en Brussel – BOZAR/Paleis voor Schone Kunsten – Brussel 10.10.2018 – 13.01.2019
the ear of Theodoor van Loon il primo carravggisto fiammingo
huelgas ensemble - paul van nevel
cd CYPRES CYP 1679
Bron: Michel Dutrieue, stretto.be
Björn Schmelzer nam voor het label glossa met zijn superbe ensemble “graindelavoix”, 17 madrigalen op van Cipriano de Rore, één van de toonaangevendste componisten van de 16de eeuw.
Cipriano de Rore (ca.1515-1565), afkomstig uit Ronse, was een representatieve vertegenwoordiger van de generatie Nederlandse polyfonisten na Josquin, die in Italië werkten en wier muziek bepalend was voor de ontwikkeling van de muziek van de laat Renaissance. De Rore was bv. tussen 1542 en 1546 in Brescia. Cypriano de Rore was één van de meest vooraanstaande componisten van Italiaanse madrigalen, meer nog, hij was eigenlijk het bekendst voor zijn Italiaanse “madrigali di pianto e furore”.
Na een vermoedelijk verblijf in Venetië in de kring van Willaert werd hij kapelmeester aan het hof van Ercole II d’Este, hertog van Ferrara. Tussen 1560 en 1563 was hij in dienst van Margaretha van Parma in Brussel en van haar echtgenoot Ottaviano Farnese in Parma, en zou vervolgens opvolger geweest zijn van Willaert als kapelmeester van de San Marco in Venetië. Hij was opnieuw in dienst van Farnese in Parma tot zijn overlijden in Parma in september 1565. Waarschijnlijk reisde hij onder de bescherming van Margaretha van Parma, in de eerste helft van de zestiende eeuw, naar Ferrara. Zijn madrigaal “Mentre lumi maggior” zou trouwens naar men aanneemt, een lofzang zijn op Margaretha van Parma en haar echtgenoot Ottaviano Farnese.
Het werk van de grootste Vlaamse Renaissance componist Cipriano de Rore genoot aanzienlijk succes, ook na zijn dood. Sommige van zijn madrigalen zijn te vinden in tientallen versies, en dit tot aan het begin van de zeventiende eeuw. Het madrigaal was in de Renaissance een vier- tot zes stemmige a capella-compositie op een wereldlijke tekst. Na 1550 ontwikkelde het madrigaal zich meer polyfoon en imiterend en was er een toename van chromatiek. Het was de tijd van Willaert, de Rore, Andrea Gabrieli, Orlando di Lasso, de Monte en Palestrina.
Na 1580 vindt men in de muziek van Luca Marenzio, Gesualdo en Monteverdi meer de combinatie van het solo-madrigaal en monodie met basso continuo, en lag het accent op chromatiek (cfr. Caccini en de Wert). Als componist van vier- of vijfstemmige madrigalen, behoorde de Rore tot de tweede generatie madrigalisten. Hij schreef canonische technieken zoals imitatie voor, die sterke invloed hadden op Palestrina, Philippus de Monte en Claudio Monteverdi. De titel van de cd verwijst naar de gravure van Albrecht Dürer “Melencolia I” waarop een magere hond en een vrouw met gespannen blik te zien zijn, een treffende gelijkenis met de melancholische muziek vol spanning, balancerend tussen emotionele uitersten, van de Rore, hier schitterend uitgevoerd door Lluis Coll i Trulls (cornet), Floris De Rycker (chitarrone, luit en gitaar) en Graindelavoix. Magnifiek. Niet te missen!
Cipriano De Rore - Portrait Of The Artist as a starved dog. Madrigals.
Graindelavoix - Björn Schmelzer
cd Glossa GCD P32114
Bron: Michel Dutrieue; Stretto – Magazine voor kunst, geschiedenis en muziek, (stretto.be), Oktober 27, 2017
Welkom bij Clubs!
Kijk gerust verder op deze club en doe mee.
Wat is dit?Je kan je ook aanmelden via een van bovenstaande partner websites. Klik op het icoontje en je bent direct ingelogd op Clubs.nl
Of maak zelf een Clubs account aan:
Giuliano Carmignola & Mario Brunello spelen samen
Charpentier - Orphée aux Enfers
Diapason d'or 2019 Oude Muziek
De stilte van de muziek voor Bach
18.12.2020 | 18:40
Muziek uit middeleeuwen en renaissance wordt vaak geassocieerd met stilte en verstilling, met sereniteit en ingetogenheid. Musicologe Liesbet Vereertbrugghen (producer-netcoördinator bij Klara) zoekt in deze magistrale uitgave naar een verklaring in vele lagen van de muziek. Een afspee…
Lees meer…
Patrizia Bovi (Micrologus) vertelt
11.08.2020 | 08:07
In 2019 gaf Micrologus een uitverkocht concert tijdens het Antwerps Muziekfestival AMUZ met carnavals- en boeteliederen uit het Firenze van omstreeks 1500. Het publiek was laaiend enthousiast over het gevarieerde programma en de levendige uitvoering van het Italiaanse ensemble. Artisti…
Lees meer…
16.12.2019 | 18:14
In de winter van 2001 werden in een Merovingisch grafveld op het terrein van de Hohner-muziekinstrumentenfabriek in het Zuid-Duitse Trossingen, twaalf graven uit de zesde eeuw blootgelegd. Het grootste en rijkste graf was van een belangrijk edelman, vermoedelijk een krijgsheer, getuige de waardevol…
Lees meer…
Podcast over Bach's Matteuspassie
14.04.2019 | 18:48
De Matthäus-Passion: nergens ter wereld wordt dit werk zo vaak uitgevoerd als in Nederland. Maar wat hoor je precies in Bachs meesterwerk? Hoe boetseert de meester koren, solisten en orkesten tot een dramatisch geheel? Hoe schept hij verraad, vertwijfeling, liefde en troost? In deze …
Lees meer…
CD Messes de Barcelone et d' Apt
'Anamorfosi - Allegri Monteverdi' door Le Poème Harmonique
Zestien jaar geleden sloeg de cd 'Nova Metamorfosi' van Le Poème Harmonique, met improvisaties op Italiaanse faux-bourdons, in als een bom in de wereld van de oude muziek. Nu komt er eindelijk een vervolg op dat succes. Vincent Dumestre graaft daarvoor in het repertoire van de Napolitaanse laude: religieuze, niet-liturgische gezangen die vanaf de middeleeuwen populair waren. Op de nieuwe cd zijn de kwalificaties 'betoverend, verrassend, tegendraads, spectaculair' van toepassing. En er komen, al luisterend, nog veel meer woorden in je op. Zoals ‘bloedmooi’ bijvoorbeeld, of ‘weergaloos’. Alles op deze fantastisch geprogrammeerde cd ademt zorgvuldigheid en ultiem ontzag voor de onderhavige muziek. Neem alleen die titel al: ‘Anamorfosi’. Dat laat zich nog het best vertalen als ‘drogbeelden’. Met dien verstande dat we hier eerder kunnen spreken van ‘drogklanken’. Dumestre heeft werken gezocht waarvan de muziek eerder bekend was als wereldlijk, maar die ten tijde van de contrareformatie werd hergebruikt voor geestelijk doeleinden. De cd opent met een werkelijk geniale uitvoering van Allegri’s beroemde ‘Miserere’. De zangers van Le Poème Harmonique leven zich uit in opera-achtige versieringen en improvisaties zoals je die nog nooit in dit werk hoorde. Niemand weet meer precies weet hoe dit ‘geheimzinnige’ werk uit 1639 in de Sixtijnse Kapel werd uitgevoerd, maar dat er een grote mate van vrijheid was, daar is men het over eens. Dumestre gaat de uitdaging gedurfd aan, met her en der glissandi en dissonanten die het oor pijnigen. Verder prachtige wereldlijke muziek van Rossi, Mazzocchi en Monteverdi door anderen op geestelijke teksten gezet, en daardoor totaal van karakter veranderd. Echt een programma dat je de oren doet openen. En wat een geweldige zangers (bron: Trouw) - Diapason d'or december 2019.
Interview met Jordi Saval (nederlands ondertiteld)
The Ear of Theodoor van Loon - Huelgas Ensemble
The Liberation of the Gothic - Graindelavoix
Mededogen is een woord dat in je opkomt bij het luisteren naar deze laatste nieuwe van Graindelavoix. Het begin alleen al: een Salve Regina vol overgave en breekbare menselijkheid, rauwe schoonheid en goddelijk ontzag. Het lijkt wel alsof Graindelavoix bij elke nieuwe opname organischer, vrijer en overtuigender klinkt. Alsof elke stem in deze groep zijn plek gevonden heeft, van waaruit het spel van schuren en versmelten op z’n allerbest klinkt. Deze keer putten Björn Schmelzer en zijn zangers uit de rijkelijke Engelse polyfonie van rond 1500. Maria staat centraal in een poging om zich los te zingen uit het patriarchale web waarin ze gevangen zit. Wat opvalt is de enorme artistieke vrijheid die Schmelzer weet te vinden in het schijnbaar strakke stramien van deze composities. Stemmen krijgen vleugels, en de verbeelding ook. God in je koptelefoon – zelfs als hij niet bestaat. Of beter nog: Maria.
Himmelmusik - L’Arpeggiata o.l.v. Christina Pluhar
Rions Noir - Ensemble Ratas del viejo Mundo
Lalande - Majesté
Monteverdi // Vespro della Beata Vergine
I Fagiolini - Monteverdi's Music
Orazio Vecchi - Dies Irae
Cristóbal de Morales - Lamentatio: Zain
Rolf Lislevand - La Mascarade - ECM New Series
Tasto Solo: Le Chant de Leschiquier
De Belgische antropoloog en dirigent Björn Schmelzer benadert de muziek uit de 15de eeuw heel anders dan anderen. In zijn vocaal ensemble mag elke zanger ook de ruwe kant van zijn stem laten horen. Vandaar: grain de la voix. De 'ruwheid' van de diverse stemmen wordt niet weggepolijst, maar werkt eerder versterkend.
En nooit leek zijn missie zo actueel: “Het verleden is niet een gestolde realiteit waarvan we gescheiden zijn, maar een geheel van constant op en neer golvende onderlagen en tegenstromen die in onze lichamen voortleven. Op telkens wisselende tijden en geografische plekken doen er zich nieuwe erupties en botsingen van tijdslagen voor. Deze symptomen vormen de basis voor de performers van graindelavoix om telkens opnieuw te onderzoeken hoe het publiek zijn eigen geheugen van betekenissen construeert."
Dit seizoen komt Graindelavoix uit met een nieuwe CD met een nieuwe wereld: een polyfoon programma vol ontdekkingen. Björn Schmelzer ging graven in de rijke Antwerpse drukkersarchieven van Plantin en Phalesius rond 1600 en ontdekte nooit eerder uitgevoerd of opgenomen materiaal.
De oogst is niet alleen indrukwekkend, maar ook internationaal. Het meeslepende achtstemmige Requiem van Orazio Vecchi werd in 1612 in Antwerpen uitgegeven. Het wordt aangevuld met onbekende topwerken van o.a. George de la Hèle, Duarte Lobo en Pedro Ruimonte. Deze late polyfonie wordt door Björn Schmelzer 'barok in disguise' genoemd.
Björn Schmelzer schrijft het volgende over deze CD:
“De rituelen tijdens de begrafenis van Rubens appelleren aan een ander soort barok, een soort gesluierde, vermomde barok, en raar genoeg in die zin, barok par excellence.”
Antwerpen, 2 juni 1640: laat in de ochtend zet zich een imposante, stille begrafenisstoet in gang van de Wapper richting Sint Jacobskerk. De kist wordt vooraf gegaan door zestig wezen met toorts in de hand en de vertegenwoordigers van de belangrijkste monastieke ordes van de stad, samen met leden van het kapittel van de kathedraal en de stadsmagistratuur. De kerk is, net als de katafalk, bekleed met zwart fluweel en rood satijn. De dode in de kist is niemand minder dan de beroemdste schilder van zijn tijd, Pieter Paul Rubens. Het requiem dat gezongen wordt tijdens de begrafenis is zonder veel twijfel het requiem gecomponeerd door Orazio Vecchi op het einde van zijn leven rond 1605 en gedrukt in Antwerpen in 1612.
Het requiem beantwoordt aan de getuigenis van het begrafenisritueel: de uitvoering van een achtstemmig requiem met een polyfoon Dies Irae. Stefanie Beghein heeft in haar doctoraat duidelijk aangegeven hoe de funeraire conventies er in parochiekerk van Sint Jacob in 1640 uitzagen: het lichaam van een belangrijk persoon zoals Rubens werd begraven in de buurt van het koor (een zogenaamd 'koorlijk'), dichtbij het Heilig Sacrament.
Voor dergelijke personen was een achtstemmig requiem (in prima prattica stijl) aangevuld met een meerstemmig Dies Irae en Libera me de geplogenheid. Vecchi's Requiem, onvoltooid bij de dood van de componist, werd door zijn leerling Paolo Bravusi aangevuld met een Libera me dat ook in de Venetiaanse en Antwerpse druk terug te vinden is. Van alle Requiemmissen die in Antwerpen in die periode werden gedrukt komt enkel de dodenmis van Vecchi echt in aanmerking voor Rubens' begrafenis. Bovendien is de mis terug te vinden een bij Phalesius uitgegeven druk van 1612 naast de beroemde Missa In Illo Tempore van Monteverdi, Rubens' collega in Mantua. Vecchi's Requiem is ook het enige Italiaanse requiem dat in die periode in Antwerpen werd gedrukt.
Belangrijk is dat de eshetische en liturgische smaak in de Antwerpse Sint Jacobskerk pas na 1644 veranderde, dat wil zeggen 'echt' barok werd, met de aanstelling van Philippus Van Steelant. Van hem zijn meerdere dodenmissen bekend in de nieuwe concertato stijl van de seconda prattica, een stijl die we eerder associëren met de werken van Rubens. Nochtans is het net die 'andere' barok die te horen was op zijn begrafenis.
Wanneer we naar het Requiem van Vecchi luisteren en tegelijk denken aan de schilderijen van Rubens, worden we gewaar dat er in het begin van de 17de eeuw geen sprake kon zijn van een homogene, barokke cultuur. Het is alsof verschillende stijlen en tijden door elkaar liepen die we
nu nog maar moeilijk met elkaar kunnen associëren. De rituelen tijdens de begrafenis van Rubens appelleren aan een ander soort barok, een soort gesluierde, vermomde barok, en raar genoeg in die zin, barok par excellence.
Barok is immers de stijl en de kunst van de vermomming, van een gedrapeerde materie die verhult en onthult. De waarheid is niet te vinden achter de sluier, maar is de sluier zelf.
Eerder dan te poneren dat componisten conservatief of oubollig waren, wil dit concert deze 'andere' barok doen ervaren. Misschien was de Antwerpse barok wel gekenmerkt door twee gezichten: het eerste is dat van Rubens en zijn collega's, een glorieuze, grandioze, post-Tridentijnse barok, met zijn eindeloze plooien en schakeringen in de materie. De tweede is een complexere en minder bekende, minder uitgesproken barok, gekenmerkt door een afgekeerd gelaat, een gelaat in het donker of herleid tot een blik in een zwarte sluier, een vermomde, verklede barok.
Het eerste gelaat is dat van de vermenging van geplooide huid en witte draperie; het tweede is dat van de strenge leegte, donker en zwart. Het zijn twee gezichten van dezelfde penning.
De geschiedenis heeft ons geleerd de barok te beschouwen als een verzameling 17de eeuwse stilistische kenmerken die eigentijds en vernieuwend zijn en die we zonder problemen, zonder dialectiek of ambiguïteit, kunnen inpassen in een historisch schema. Al wat daar niet in past noemen we anachronistisch of in het beste geval een overblijfsel of een reactie. Dit probleem komt goed tot uiting in onze appreciatie van de polyfonie die we met prima prattica associëren, met de 16de eeuw, maar die in de 17de eeuw bleef doorleven. Vecchi's requiem is een mooi
voorbeeld, maar ook de werken van de Portuguese maestro de capilla, Duarte Lobo, wiens volledige oeuvre bij Plantin werd uitgegeven in het begin van de 16de eeuw, tot en met 1639, een jaar voor Rubens' dood dus.
In Antwerpen was de barokke expressie vooral ook een reactie op het trauma van het iconoclasme: Antwerpen kende in de loop van de 16de eeuw twee Beeldenstormen, waarvan de eerste in 1566 kort maar heel heftig was, terwijl die van 1581 onder het Calvinistisch Bewind, georganiseerd en rigoureus was. Het is niet toevallig dat vele geschilderde kerkinterieurs in de 17de eeuw werden uitgewerkt met de binnenarchitectuur van voor 1566, een spookachtige herinnering van hoe het er ooit had uitgezien, wellicht ook een manier om in religieus gemengde Antwerpse families het probleem van het iconoclasme en de verering van heiligenbeelden bespreekbaar te maken.
Vecchi en Lobo beantwoorden hier volledig aan. Zo gebruikte Vecchi het pre-Tridentijnse graduale: Si ambulem in plaats van het normale Requiem Aeternam (dat wel bij Lobo terug te vinden is.) Verder snijdt hij van het offertorium het tweede deel Hostias et preces. Een andere
anomalie is de introductie van een volledig doorgecomponeerd Dies Irae. Zonder twijfel stelde dit de componist die vooral bekend stond voor zijn madrigaalkomedie's, in staat een bescheiden liturgisch drama te construeren, gekenmerkt door het dramatisch gebruik van chromatische
wendingen en twee koren die elkaar afwisselen: een hoog koor en een infernaal laag koor die elkaar in het Pie Jesu omarmen.
We beginnen het concert echter met een andere primeur: drie delen uit de nooit eerder uitgevoerde Missa Praeter Rerum Seriem, gedrukt in 1578 bij Plantin in Antwerpen. De mis is gebaseerd op een andere mis met dezelfde titel van Cipriano de Rore, die op zijn beurt een motet van Josquin als uitgangspunt nam. De mis is deel van een iconische Antwerpse druk, de eerste muzikale publicatie die bij Plantin van de persen rolde.
Het verhaal is bekend: Plantin wilde een antifonarium drukken met de financiële steun van Filips II. Die steun liet op zich wachten, maar de investering in speciaal papier en speciale muziekkarakter was gemaakt. Plantin besloot dan maar het erop te wagen en missen te drukken van de 31-jarige kapelmeester van Doornik, George de la Hèle, geboren in Antwerpen. Zijn werk is onterecht onbekend en nauwelijks uitgevoerd, want het is van een ongelofelijk meesterschap en een geweldige lyrische pathetiek.
BJÖRN SCHMELZER
Orazio Vecchi: Requiem - Rubens's funeral and the Antwerp Baroque
Graindelvoix / Björn Schmelzer
Op rondreis in Italië beluisterde de Nederlandse homo universalis Constantijn Huygens in een kerk in Venetië ‘de meest volmaakte muziek die ik ooit van mijn leven te horen denk te krijgen’. De kapelmeester was de beroemde componist Claudio Monteverdi. Het Britse koor I Fagiolini reconstrueerde deze mis, zoals Huygens die toen bezocht.
Het was eind juni 1620, het feest van de Heilige Johannes de Doper, herinnerde Constantijn Huygens zich in zijn geschriften. ‘Men bracht mij naar de vespers in de kerk San Giovanni e Luzia, waar ik de meest volmaakte muziek hoorde die ik ooit van mijn leven te horen denk te krijgen. De beroemde Claudio Monteverdi, kapelmeester van San Marco, die de muziek had gecomponeerd, dirigeerde deze keer ook, met vier theorbes, twee cornetten, twee fagotten, twee violen, een basviool van monsterachtige grootte, de orgels en andere instrumenten, die alle even goed werden bespeeld, en tien of twaalf stemmen, die me van verrukking buiten mezelf brachten.’
Vermoedelijk vergiste Huygens zich in de naam van de kerk en bedoelde hij de Santi Geremia e Luzia. Met zijn getuigenis is hij de enige tijdgenoot die ons een summier beeld voorspiegelt van een ‘concert’, geleid door Monteverdi. Robert Hollingworth, oprichter van het Engelse I Fagiolini, zocht voor zijn koor muziek bij elkaar die de kern van de liturgie zou kunnen hebben gevormd voor die door Huygens beschreven mis. En wat die speurtocht opleverde, is te beluisteren op het nieuwe album The Other Vespers, waarop I Fagiolini zich niet – zoals vaak gebeurt – richt op de beroemde Mariavespers (1610) van Monteverdi, maar op de werken die verschenen in zijn latere bundel Selva morale e spirituale (1641). Hollingworth combineert Monteverdi’s gezangen met die van onbekendere tijdgenoten.
Op 15 mei 2017 was Monteverdi’s geboorte precies 450 jaar geleden. Hij kwam ter wereld op 15 mei 1567 in het Italiaanse Cremona, de stad van fameuze vioolbouwers zoals Amati, Stradivari en Guarneri. Zijn muzikale scholing kreeg de apothekerszoon van kapelmeester Ingegneri van de plaatselijke kathedraal. Als violist – of vedelaar, zoals dat indertijd heette – kreeg hij een baan aan het hof van de vorst Vincenzo Gonzaga in Mantua, ‘een man even bekend om zijn kunstzin als om zijn nietsontziende zinnelijke driften’, schrijft componist Anton Averkamp in zijn boek Grootmeesters der Toonkunst. Daar toonde de jonge componist zijn gezicht als vernieuwer, onder meer in L’Orfeo, weliswaar niet de eerste opera uit de historie, maar wel het meesterwerk dat het symbool werd van de lka orfeo monteverdigeboorte van een nieuw genre.
Monteverdi ontworstelde zich aan de beperkingen van de stile antico, de oude stijl, en hij bedacht de term seconda practica, een eigentijdse praktijk waarin de componist zich meer vrijheden kon veroorloven. Nadat hij benoemd werd tot kapelmeester van de San Marco in Venetië introduceerde hij ook muziekinstrumenten in kerkdiensten, waar tot voorheen alleen de versmelting van menselijke stemmen en het orgel te horen waren. Op die manier kon hij meer nadruk leggen op de melodie. Uitgangspunt voor Monteverdi was dat muziek dienaar bleef van het woord. Hij was met veel vernieuwingen niet de eerste, maar vervolmaakte ze. Uit zijn muziek blijkt, om Averkamp te citeren, ‘hoe groot Monteverdi’s talent was voor dramatische uitdrukking en hoezeer hij het verstond de betekenis van de woorden muzikaal weer te geven’.Monteverdi bedacht – vanuit zijn ervaring als violist – enkele instrumentale vernieuwingen, zoals het tremolo, waarbij de strijkers met hun stok niet een lange beweging op de snaar maken, maar hele korte en snelle. Het roept een enorme spanning in de noten op. Ook het pizzicato, het plukken aan de snaren, is een uitvinding van de Italiaan. Monteverdi hechtte veel waarde aan de kleur van het orkest, en bij hem verschilt het ensemble van dat van zijn tijdgenoten. Niet voor niets benoemt Huygens de nodige instrumenten uit het gezelschap dat hij Monteverdi in 1620 ziet dirigeren. Dat kan alleen als reden hebben dat de samenstelling ongewoon is.
De werken die I Fagiolini heeft gekozen komen uit Monteverdi’s Venetiaanse periode. Dertig jaar lang – van 1613 tot zijn dood in 1643 – werkte hij daar als kapelmeester van de San Marco. Hij maakte er zelf een bloemlezing van in Selva morale e spirituale, wat zoveel betekent als ‘het morele en spirituele woud’. Hollingworth wil in het Monteverdi-jaar graag wat meer aandacht vestigen op deze mooie, maar veronachtzaamde bundel die de afgelopen jaren steeds genoegen moest nemen met een plek in de schaduw van de Mariavespers, die muzikaal niet zozeer beter zijn, maar één geheel zijn. Bovendien is moeder Maria nu eenmaal de meest geliefde heilige.
Met de blazers van het English Cornett & Sackbut Ensemble scheppen de zangers van I Fagiolini de stemmige sfeer van een kerkdienst in de Saint George’s Church in Cambridge.
De antifonalen, de Gregoriaanse vorm, die voorafgaat aan de gezangen van Monteverdi en zijn tijdgenoten geven helder het verschil tussen de oude en nieuwe stijl weer. Vooral in het spel tussen melodie en onderliggende baslijn tonen Monteverdi, en de uitvoerenden, zich meesters.
MONTEVERDI - The Other Vespers
I Fagiolini
Bron: www.classicstogo.nl
Club-Updates
Statistieken