Geplaatst op zondag 09 maart 2003 @ 16:56 , 1430 keer bekeken
1- Vlaamse Polyfonisten
Er is ook een andere naam voor Vlaamse Polyfonisten, en deze wordt vaker gebruikt: de componisten uit de "De Nederlandse Scholen". Nederlands moet je vertalen als 'uit de Lage landen', en Vlaams is natuurlijk voornamelijk 'uit België', alhoewel er toch enkele bij zijn die daadwerkelijk uit Middelburg en Bergen op Zoom, dus uit Nederland komen. In de vorige periode, cultuur van de Kerk, hebben we gezien hoe de gregoriaanse muziek zich ontwikkelde van eenstemmige monnikkenzang naar een voorzichtige meerstemmigheid bij Leoninus en Perotinus in Parijs. Waarom voorzichtig? Wel omdat de zgn. 'organums' toch altijd een zoeken waren naar hoe je muziek kunt laten sámenklinken.... dus wanneer muziek consonant is (goed klinkt), of wanneer zij dissonant klinkt (in de volksmond: 'vals' is). We zagen toen, dat men experimenteerde met allerlei parallelle melodieën. Het parallelle stond voor romaans, breed, log, zoals de parallelle onderklank van de doedelzak en de draailier. Het nieuwe doel was, om een melodie in tegenbeweging te componeren, dus zo onafhankelijk mogelijk van de ander. Melodieën die zich als het ware vrij maken en omhoog streven naar het licht van de grote, hoge vensters en spitsbogen van de kathedralen van de gotiek. Ook de Vlaamse Polyfonisten gebruikten als basis, als kapstok, als Cantus Firmus, steeds een gregoriaanse melodie, en componeerden daar bovenop dan een nieuwe melodie. Als die klaar was verzonnen ze nòg een melodie, dáár weer bovenop. Deze 2 melodieën waren tamelijk onafhankelijk van elkaar, en hadden vaak een eigen tekst. Het kon zo gebeuren, dat zo'n gezang in de kerk in drie talen tegelijk gezongen werd, voor iedere stem een taal. Men noemde zo'n compositie een 'motet'. Voor het gemak noemden ze deze nieuwe techniek de "Ars Nova", en deden ze alles daarvoor af als "Ars Antiqua". Wellicht kom je G.de Machaut nog wel eens tegen, want hij was verantwoordelijk voor de Ars Nova. Ondertussen werd de Canon uitgevonden. Deze wordt ook wel 'caccia' (jacht) genoemd, omdat je bij het zingen van een canon elkaar ahw nájaagt. Naar aanleiding van de canon werd de imitatie uitgevonden. Dwz, dat de ene stem de andere nàdoet, dus niet exact hetzelfde zoals bij de canon, maar ongeveer.
Deze Nederlandse scholen van Vlaamse Polyfonisten, hebben ruim anderhalve eeuw de meerstemmige muziek in en buiten de Kerk ontwikkeld. Dufay is de belangrijkste componist uit de eerste Nederlandse School.. Hij was zanger in de Pauselijke kapel in Rome, en keerde later weer terug naar zijn geboortedorp Kamerrijk, waar hij kanunnik werd. Het bijzondere van de composities uit deze school was: De basismelodie (= CF) wordt meestal door instrumenten gespeeld; De hoogste melodie overheerst, en de middenstem loopt met de bovenstem in tertsen (afstand van 3 tonen), parallel mee. Omdat er 5 van deze Scholen geweest zijn, voert het te ver om van ieder het doopceel te lichten. We volstaan met de belangrijkste ontwikkelingen. Langzamerhand wordt de CF losgelaten, en wil men alleen nog maar 'a capella' zingen. Dat betekent ook, dat er geen instrumenten meer mee mogen spelen. Men maakt de muziek 4 stemmig, en schrijft vaak voor 'stemparen' bv. sopraan en alt, afgewisseld met tenor en bas. Ook imitatie wordt dan toegevoegd, en onderzoekt men de mogelijkheid om het nòg meerstemmiger te maken: 5-6 en 8 en veel meer.
De kroon op de vocale polyfonie wordt gezet door Orlando di Lasso en Giovanni da Palestrina. Enkele namen van Vlaamse polyfonisten (gebruikt als straatnamen in Tilburg Noord, en in vele andere steden in nederland) zijn: Dufay, Ockeghem, Obrecht, Josquin des Prez en Adriaan Willaert. Orlando di Lasso heette oorspronkelijk Roeland van de Laet. Als talentvolle jongens-sopraan wordt hij naar Italië gebracht, maar als hij de baard in de keel krijgt, sluit hij zich aan bij een rondtrekkende artiestengroep "Commedia dell'Arte". Later, als hij zijn wilde haren kwijt is, duikt hij weer op in Antwerpen, waar zijn motetten worden gedrukt. Afgevaardigden van Karel V, probeerden hem naar het Hof van de Keizer in Spanje te lokken.
2 - Motet en Madrigaal.
Het Motet is een vocale, polyfone compositie op geestelijke tekst. Zij wordt a capella uitgevoerd. Het woord 'motet' komt van het franse 'le mot' wat 'woord' betekent. In de structuur van een motet zien we dan ook, dat de componist woorden en zinnen een eigen muzikaal aanzien geeft. Het Madrigaal is een voornamelijk vocale compositie op wereldlijke tekst, meestal liefdes-teksten. Het madrigaal is meestentijds a capella. Grote gedeeltes zijn vaak polyfoon, maar er zijn ook homofone passages. (Homofoon wil zeggen, dat één stem de melodie zingt, en dat de andere stemmen, bijna altijd met hetzelfde ritme, aan deze ondergeschikt zijn). Ze zijn niet in het latijn, maar vaak in het italiaans, in de volkstaal dus. In madrigalen kom je soms speciale klanknabootsingen tegen, die uit de tekst voorkomen.
3 - Palestrina (1525-1594)
Giovanni da Palestrina was de laatste en de beste in de rij van vocale Polyfonisten.Hij zelf was geen Vlaming maar Italiaan. Hij zette de kroon op wat was begonnen bij Leoninus en Perotinus, en uitmondde in het begrip Polyfonie zoals we dat vandaag kennen: een meerstemmigheid, waarbij alle deelnemende stemmen een eigen ritme, een eigen muzikaal hoogtepunt, een eigen zeggingskracht hebben, en ondanks dat, samen een prachtige harmonie vormen. Palestrina gebruikte alle mogelijkheden die voor hem gebruikt waren, en voegde ze samen tot de mooiste vocale polyfonie aller tijden. Ook wist hij met de tekst zodanig om te gaan, dat zij verstaanbaar bleef, ondanks de veelheid van stemmen. Wat dit laatste betreft, werd zijn muziek door het Concilie van Trente (1545-1563) geprezen, vanwege het feit, dat Palestrina de heilige misteksten ten volle tot zijn recht liet komen. In 1571 werd hij benoemd tot "Maestro Compositore" in de pauselijke Sixtijnse Kapel, en kreeg hij tevens de zorg over het koor van die Kapel. Het bestond uit 6 jongenssopranen, 3 jongensalten, 3 tenoren en 6 bassen. Al zijn werken werden gecomponeerd in de modi, de kerktoonaarden.
Palestrina is de grootste componist van de Kerkmuziek geworden. Met zijn dood in 1594 valt het doek van de Prima Prattica, de muziekpraktijk uit de Renaissance. nb. Alle ambten in de RK.Kerk werden door mannen uitgeoefend, zelfs dat van koorknaap. Ook vandaag de dag nog heeft de Kerk de grootste moeite om de vrouw tot bediening van de kerkelijke ambten toe te laten!
4 - De Big Band uit de 17e eeuw.
Een van de Vlaamse polyfonisten, Adriaan Willaert uit Brugge, was werkzaam in Venetië. Op Rome na was het de belangrijkste stad van Italië, getuige o.a. de prachtige San Marco. In deze schitterende Kathedraal waren balkons gebouwd. Deze balkons hebben de componist waarschijnlijk op het idee gebracht om op ieder balkon een koor te plaatsen. Hij componeerde dus een achtstemmig stuk voor dubbelkoor 'Core Spezzati'. Wat de mensen in de kerk toen hoorden was tot dan nog nooit gehoord: echte stereo, met echo-effecten en wat al niet meer.
Zijn opvolger Giovanni Gabrieli voerde het aantal koren op, en voegde er (weer) instrumenten aan toe. Van heinde en verre kwam men naar deze muziekpraktijk kijken en luisteren. Zij werd genoemd de Seconda Prattica. Straks zal blijken, dat dit de basis is geweest voor het Concerto Grosso, de Big Band uit de 17e eeuw.
5 - Instrumentale Muziek in de 16e en 17e eeuw.
Omdat in Venetië instrumenten in de kerk werden ingezet, moet dit erop duiden, dat er veel in de huiskamers op instrumenten werd gespeeld. Immers we waren dit ook al tegen gekomen in de 15e eeuw bij de eerste nederlandse school, waar instrumenten werden ingezet om de CF te spelen. Omdat rond 1500 de muziekdruk was uitgevonden, was de muziek niet meer het privilege van de kerk en de monniken, maar kon iedereen erover beschikken. We zien dan ook, dat rond die tijd veel oefen-materiaal werd gedrukt voor allerlei instrumenten. Boeken met toonladders en vingeroefeningen voor de Luit, het Orgel, en voor blaas- en strijkinstrumenten. Luit-muziek werd in tabulatuur genoteerd.
Er waren in die tijd twee soorten violen: de Gamba- en de Violenfamilie. Bedenk ook, dat in deze tijd (de nu zo beroemde ) strijkinstrumenten ontwikkeld werden door Amati en Stradivari. Er kwam ook steeds meer behoefte aan een universele stemming, zodat tonen op de notenbalk overal even hoog waren, en zodat men gemakkelijker samen kon spelen. Ook bouwde men grote en kleine orgels, en waren er boeken over orgelbouw. In de Noordelijke landen, Nederland en Duitsland bouwde men in alle kerken een orgel. In 1600 houdt JanPieterzn Sweelinck de mensen in Amsterdam van de straat door iedere dag volksdeuntjes op het orgel in de kerk te spelen.
6 - De Monodie.
Buiten de Kerk werd er dus ook veel muziek gemaakt. De componisten die deze niet kerkelijke muziek componeerden, gaven er in de loop van de 16e eeuw de voorkeur aan om aan één stem de melodie te geven. De andere zangstemmen werden ondergeschikt en door instrumenten vervangen. Wat later componeert men direct één melodiestem en ondergeschikte instrumentale begeleiding, en noemt dit Monodie. De ondergeschikte begeleiding noemt men later Basso Continuo.
Deze schrijfwijze werd gepropageerd door de "Camerata" beweging. Een groep geleerden die het klassieke voorbeeld van de oude griekse tragedies voorstonden. De tekst was voor hen alles. Ze kregen daarom een hekel aan de vocale polyfonie van de Nederlanders, vanwege het feit, dat die muziek totaal onverstaanbaar en log was. Ook vonden zij de muziek veel te opdringerig, en niet geschikt om snel wisselende gevoelens van de tekst weer te geven. Dat was dus anders met muziek die in de monodische stijl was gecomponeerd. Deze muziek immers had maar één melodie, die op tekst gezongen werd, en de begeleiding was aan die melodie ondergeschikt. De tekst kwam dus naar behoren uit en was goed verstaanbaar, zeker als je die in een recitatief verwerkte.
7 - Claudio Monteverdi en de Opera.
Er komt een nieuwe tijd aan, die allang onderhuids aan het groeien was. De macht van de Kerk brokkelt af, De burgerij komt op. De Renaissance wordt duidelijk afgesloten door het overlijden van Orlando di Lasso en Giovanni da Palestrina. De oude kerktoonladders worden ingeruild voor het moderne Majeur en Mineur. De instrumenten ontwikkelen zich. Het maatgevoel krijgt duidelijkheid. Alles richt zich op het individue, op de subjectieve gevoelens, en hoe dat te uiten. Burgers gaan voor het eerst naar een Concert of naar een Opera, die in Florence ontstaat op aandringen van de Camerata, als herleving van het oude griekse drama. De kennis die men hierover had was niet erg groot, zo dacht men toen nog, dat het griekse drama in z'n geheel gezongen werd...ok omdat er zo vaak 'coro' bij stond. In 1594 (alweer ?) wordt de eerste opera "Dafne" uitgevoerd. Op aandringen van de Camarata wordt het recitatief toegepast, en werden er vier koren in verwerkt, waarbij gedanst werd. Het orkest bestond uit Clavecimbel, grote luit, grote lyra, violone en 3 fluiten. Als het geld op is in Florence (deze produkties kostten een vermogen) komt de opera in Mantua en Venetië plots tot grote bloei.
Claudio Monteverdi (1567-1643) brengt in 1607 zijn "Orfeo" en een jaar later zijn "Arianne". Het ideaal (ook van de Florentijnen) is bereikt: Evenwicht tussen tekst en Muziek. Hoe bereikte hij dat? Solozang wordt afgewisseld door homofone koorzang en instrumentale stukken. Het orkest moest dus uitgebreid worden. Verder maakte Monteverdi onderscheid tussen het 'verhalende' en het meer 'bespiegelende gedeelte'. Het verhalende werd als een recitatief gecomponeerd (dwz met droge ondersteunende akkoorden), en het bespiegelende kreeg meer het idee van een aria (solo-zang), de begeleiding was uitvoeriger, en gaf meer gelegenheid tot gevoelsuitdrukking. Mantua blijft echter niet lang de Opera-stad van Italië, want in 1637 wordt er in Venetië een Theater gebouwd, waar de burger voor het eerst naar een Opera kan komen luisteren. Hoewel de kosten van zo'n gebouw en de exploitatie ervan zeer hoog waren, had Venetië binnen 45 jaar niet minder dan 12 theaters. In 1642 brengt Monteverdi zijn "L'Incoronazione de Poppea".
8 - Affectenleer.
In de Seconda Prattica, Gabrieli en Monteverdi, probeerde men met muziek bij de luisteraar en kijkers gevoelens op te roepen. Muziek probeerde het publiek te prikkelen, te vleien en te bedwelmen of tot tranen toe te bewegen. Volgens ooggetuigen zijn er bij de uitvoering van Monteverdi's "Klaagzang van Arianne" heel wat traantjes (van toeschouwers) geplengd. De middelen om gevoelens (= affecten) bij mensen te activeren is een combinatie van de muzikale toepassing van bv. tempo, dynamiek, ritme, toonsoort en intervallen. Positieve gevoelens,en leerling-Meester situatie e.d., worden weergegeven door stijgende toonreeksen, intervallen en versnellingen van tempo, terwijl bv. sombere gevoelens, of Meester-leerling situatie, door het tegenovergestelde worden opgeroepen. Ook de toonsoort, waarin een stuk is gecomponeerd zou affecten kunnen oproepen. Zo zou de toonsoort E-moll (Es dus) heldhaftig klinken. Hierbij valt echter op te merken, dat de "universele" stemming in de 17e (maar ook) 18e eeuw nog aan alle kanten rammelde, en minstens een halve toon lager was dan vandaag de dag. Dit zou dan betekenen, dat niet Es maar een halve toon lager, de toonsoort D, 'heldhaftig' zou moeten klinken, en dan blijft er van de affecten ten aanzien van de toonsoort weinig waarachtigs over. Als je in de Matthäus Passie van J.S.Bach beluistert, hoe Jesus tot zijn leerlingen spreekt (zingt), dan zul je merken, dat hij dat doet in dalende toonreeksen. Bach wil dus zeggen: De Heer spreekt tot zijn onderdanen). Als Judas, de verrader, aan Jesus vraagt: 'Bin ich's Rabbi?" schrijft Bach een stijgende interval, als het ware om aan te geven: De leerling-meester situatie.
Welkom bij Clubs!
Kijk gerust verder op deze club en doe mee.
Of maak zelf een Clubs account aan: