Muziek aan de Italiaanse Hoven in de Renaissance

Geplaatst op vrijdag 04 juli 2003 @ 11:00 , 1609 keer bekeken

In de renaissance kwamen de Italiaanse hoven tot ongekende bloei. Om hun rijkdom en invloed te illustreren spaarden de heersende vorsten kosten noch moeite en engageerden de belangrijkste kunstenaars en musici. Waar zij in de beeldende kunst en de literatuur voorop liepen, stonden de Italianen in hun muziek aanvankelijk sterk onder de invloed van Vlaamse componisten, allengs namen zij echter zelf het roer over. MANTUA In Mantua heerste van 1328 - 1708 het geslacht van de Gonzaga. Omdat de staat relatief klein en onbelangrijk was, ontwikkelden de Gonzaga als eersten een vorm van diplomatie, waarbij ze zoveel mogelijk banden met andere vorstendommen aanknoopten om eventuele invallen te vermijden. Om hun omgeving te imponeren organiseerden zij grandioze feesten en hadden zij de beste kunstenaars in dienst. Zo werkte hier Peter Paul Rubens en componeerde Claudio Monteverdi hier zijn eerste opera l 'Orfeo. Andere belangrijke componisten waren Jacquet van Mantua, Bartolomeo Tromboncino en Salomone de Rossi. Vooral de komst van Isabella D'Este, die in 1490 trouwde met Francesco Gonzaga II, betekende een sterke impuls voor het culturele leven. Zij was opgegroeid in het naburige Ferrara, waar zij een gedegen humanistische opleiding had genoten. Isabella beschikte over een fijne neus voor kwaliteit en was bovendien een begaafd musicienne. Tijdens haar regering breidde ze het aantal zangers en musici aan haar hof drastisch uit. Anders dan de meeste hoven had zij vooral Italiaanse musici en componisten in dienst. Een van hen is Marco Cara. Hij kwam in 1494 naar Mantua, waar hij maestro di cappella werd en de rest van zijn leven zou blijven. Hij hield zich vooral bezig met het componeren van frottole, eenvoudige liedjes met instrumentale begeleiding. Hierin streefden de Italiaanse componisten het humanistisch ideaal na van de eenheid van poëzie en muziek. Net als Marco Cara kwam in 1494 in dienst van de Gonzaga. Samen met zijn leeftijdgenoot geldt hij als dè Bartolomeo Tromboncino grootmeester van de frottola, en zijn aanwezigheid verhoogde het prestige van het Hof van Mantua aanzienlijk. Isabella en Francesco wisten hem op waarde te schatten, zoals blijkt uit hun vergeeflijkheid tegenover zijn zonden: hij vermoordde op brute wijze zijn vrouw toen hij deze in bed aantrof met een andere man, en verliet enkele malen zonder toestemming het hof, zonder dat dit hem moemenswaardige straffen opleverde. - Hij kreeg zelfs beter betaald dan andere hovelingen. Waar Cara en Tromboncino zich bezighielden met de wereldlijke muziek, ontfermde Jacquet Colebault zich over de geestelijke. Hij kwam uit Bretagne en trok net als veel van zijn collega's de alpen over om aan de hoven van Ferrara en Mantua te werken. Rond 1526 kwam hij in dienst van Kardinaal Ercole, de zoon van Isabella en Francesco. Dertig jaar lang leidde Jacquet alle muzikale activiteiten in de St. Barbara-kathedraal van Mantua, waar hij kon beschikken over ruim vijftien zangers, een uitzonderlijk groot aantal in die dagen. Naar aanleiding van een overstroming en een daaropvolgende pest-epidemie, componeerde Jacquet zijn aangrijpende motet Salvum me fac, waarop Palestrina later zijn gelijknamige mis baseerde. Net als Jacquet Colebault kwam Giaches de Wert uit Noord-Europa, waarschijnlijk uit het plaatsje Wert bij Antwerpen. Nog in zijn kindertijd ging hij als koorknaap naar Italië en tussen 1550 en 1560 werd hij maestro di cappella in Mantua. Wert componeerde vooral madrigalen, meerstemmige liederen die als een uitgewerkte en verfijnde vorm van de frottola beschouwd kunnen worden. Hiermee vulde hij maar liefst elf boeken. Zijn madrigalen worden gekenmerkt door een grote expressiviteit, die vooruit wijst naar het werk van Monteverdi. Zijn dramatische kracht komt niet alleen naar voren in zijn tragische Giunto alla tomba, waarin Tancredi treurt om de zojuist door hem gedode Clorinda, maar ook in het vrolijkere liefdeslied Tu canti. Anders dan Giaches de Wert was Salomone de Rossi een geboren en getogen Mantovaan. Hij kwam rond 1565 ter wereld en trad twintig jaar later als violist en componist in dienst van het hof. Hij was joods en kreeg de bijnaam Ebreo. Dat hij officieel voor het hof werkte is opmerkelijk in een tijd waarin joden beschouwd werden als de wortel van alle kwaad en zelden ongehinderd een beroep konden uitoefenen. Rossi werd zo populair dat hij zijn gele Jodenster niet hoefde te dragen en het hof van Mantua mocht vertegenwoordigen met een rondtrekkende groep musici en zangers, waarmee hij vaak muziek bij theatervoorstellingen verzorgde. Daarnaast componeerde hij madrigalen en dansen, in een stijl die vooruit wijst naar de barok. Hij verloochende zijn achtergrond echter niet en schreef ook muziek voor de synagoge. Deze werd door de Joodse gemeenschap niet altijd even enthousiast ontvangen, omdat hij aan de eeuwenoude Hebreeuwse gezangen instrumenten toevoegde. Net als Salomone de Rossi was Claudio Monteverdi violist en componist. Hij was rond 1567 in Cremona geboren en werd rond zijn twintigste geëngageerd door Vincenzo Gonzaga, een achterkleinzoon van de beroemde Isabella en Francesco. Al snel werd zijn grote muzikaliteit beloond met de post van maestro di cappella en groeide zijn faam tot ver buiten de grenzen van Mantua. Hertog Gonzaga was bijzonder trots op zijn musicus en betaalde Monteverdi een vorstelijk jaarsalaris, hetgeen de laatste er niet van weerhield voortdurend te klagen over geldgebrek. Eind 16e eeuw ontwikkelden componisten als Peri en Rinuccini in Florence de eerste opera's en waarschijnlijk woonde Monteverdi een van deze uitvoeringen bij. Hij zette zich ook aan het componeren en verbaasde vriend en vijand in 1607 met de première van l'Orfeo - niet alleen had hij de rol van de instrumenten aanzienlijk vergroot, maar ook had hij de saaie recitatieven doorweven met aria-achtige passages, waarin de zangers hun emoties konden tonen. L'Orfeo sloeg in als een bom en werd snel overal uitgevoerd. Later dat jaar overleed Monteverdi's vrouw Claudia en hij spoedde zich terug naar Cremona om zijn twee zoons te verzorgen. Maar ook vond hij dat hij niet genoeg waardering kreeg in Mantua, omdat hij zich er terdege van bewust was dat zijn ster in grote mate bijdroeg aan de roem van de Gonzaga. Maar aangezien hij nog altijd op de loonlijst stond, kon hij zich niet onttrekken aan de opdracht om een opera te componeren ter gelegenheid van het huwelijk van de zoon van Vincenzo met Margherita van Savoye. Dat werd Arianna. Helaas bleef wel het libretto maar niet de muziek bewaard, op de beroemde klaagzang van Arianna na. Deze werd bij de première uitgevoerd door de zus van Salomone de Rossi en bracht het publiek tot tranen. Hoewel Claudio Monteverdi vooral bekend werd om zijn opera's en madrigalen, schreef hij ook instrumentale muziek in de vorm van de populaire Canzonette waarbij oorspronkelijk ook gezongen werd. FERRARA In Ferrara heerste de Familie Este van de 13 eeuw tot 1598, toen de stad door de Paus werd ingelijfd. Net als Mantua was Ferrara een kleine staat die trachtte door middel van huwelijken allianties aan te gaan met andere hoven. Tijdens het bewind van Hertog Ercole d'Este (1431 - 1505) kwam de cultuur in Ferrara tot grote bloei. Componisten als Josquin des Prez, Johannes Martini en Jacob Obrecht waren kortere of langere tijd bij hem in dienst. Ercole's dochter Isabella zou later hetzelfde betekenen voor het naburige Mantua. Ercole D'Este wilde de Bourgondische hoven die tot dan toe de culturele toon gezet hadden, naar de kroon steken en zodra hij aan de macht kwam, ging hij op zoek naar de beste zangers en componisten. Zo kwam ook Johannes Martini in zijn dienst als cantadore-compositore, een post die hij tot zijn dood, zo'n 25 jaar later, zou blijven vervullen. Martini leidde alle muzikale activiteiten, verzorgde het repertoire en de manuscripten en gaf les aan Ercole's kinderen. Deze betaalde hem goed en gaf hem een huis en vele andere privileges. Martini was zo'n 25 jaar in dienst van de Este-familie, maar maakte af en toe uitstapjes naar Milaan, waar de familie Sforza ook een bloeiende muziekkapel onderhield. - Net als tegenwoordig bij voetbalclubs, probeerden de respectievelijke hoven elkaars beste musici weg te kapen. Dit gebeurde ook met Josquin Desprez, die jarenlang in Milanese dienst was, tot Ercole er in 1503 in slaagde hem naar zijn hof in Ferrara te lokken. Hij benoemde Josquin direct tot maestro di cappella, een titel die hij nog nooit eerder aan een musicus had verleend. Hoewel Ercole de kwaliteiten van Desprez wel degelijk wist te waarderen, betaalde hij hem vaak niet, of te laat uit. Op subtiele wijze verwerkte Josquin dan een klacht in een lied, waarna de hertog meestal alsnog over de brug kwam. Wellicht kwam Desprez hierdoor op het idee om de lettergrepen van diens naam als uitgangspunt te nemen voor zijn Missa Hercules Dux Ferrariae. Deze techniek om een vaste reeks noten als uitgangspunt te nemen was geheel nieuw en werd later omschreven als soggetto cavato, een 'uitgehouwen thema'. Josquin componeerde overigens niet alleen serieuze muziek, hij had ook een voorliefde voor het Franse chanson. In Italië bleef hij zulke chansons componeren, meestal met een Italiaanse tekst, zoals El grillo, een krekel die zijn vrolijke lied zingt. In 1504 vertrok Josquin Desprez alweer uit Ferrara, waar hij als maestro di cappella werd opgevolgd door Jacob Obrecht. Ercole D'Este was een groot bewonderaar van deze eveneens Vlaamse componist, wiens werk hij al vanaf de jaren tachtig verzamelde. Maar ook Obrecht zou niet lang blijven: hij overleed in 1505, kort na de dood van Hertog Ercole zelf. In die korte periode was hij er echter wel in geslaagd verschillende missen en een aantal motetten te schrijven, waaronder Laudes Christo. Ercole D'Este werd opgevolgd door zijn zoon Alfonso, die Obrecht ontsloeg. Niet lang daarna overleed deze aan de pest en uiteindelijk zou zijn post worden ingenomen door Antoine Brumel. Brumel kwam uit Frankrijk, waar hij verbonden was geweest aan de Notre Dame van Parijs. Hij werd in 1505 door Alfonso D'Este naar Ferrara gehaald, waar hij tot zijn dood, vijftien jaar later, zou blijven. Hij componeerde vooral geestelijke muziek, maar anders dan zijn Vlaams-Franse collega's gebruikte hij weinig contrapunt en imitatie. Hij schreef al in een op akkoorden gebaseerde stijl, die vooruit wijst naar de muziek van componisten als Louis de Victoria, die zo'n honderd jaar later leefde. Brumels Lamentaties behoren tot de fraaiste ooit geschreven. In het laatste deel hiervan gebruikt hij een voor die tijd ongebruikelijk driedelig metrum. Net als in het naburige Mantua, waar de zus van Alfonso, Isabella D'Este regeerde, bloeide ook de wereldlijke muziek in Ferrara. De koning van de frottola, de Italiaanse versie van het Franse chanson, was Bartolomeo Tromboncino. Deze was weliswaar in dienst van het hof van Mantua, maar kneep er af en toe tussenuit om aan andere hoven te werken, zoals ook aan het hof van Ferrara. Zo'n drie generaties na Tromboncino werd Luzzasco Luzzaschi geboren, die rond 1575 in dienst kwam van Alfonso II van Ferrara. Deze initieerde het concerto delle donne, waarin geschoolde vrouwelijke zangers speciaal voor hen gecomponeerde muziek uitvoerden. Niet alleen zongen zij meerstemmig, maar ook wedijverden zij met elkaar in virtuositeit in sololiederen. Deze concerti delle donne werden vooral gestimuleerd door de vrouw van Alfonso, Margherita Gonzaga, van het naburige Mantua. Zij haalde de beste zangeressen naar Ferrara en al snel verwierf de kleurrijke samenzang van het uit drie tot vier vrouwen bestaande concerto naam en faam in heel Italië. VENETIE Als enige stadstaat in Italië was Venetië een republiek, die geleid werd door een groep edellieden en handelaren. Van de dertiende tot de vijftiende eeuw groeide de stad uit tot de machtigste zeemacht van de Christelijke wereld en ook hier werd de cultuur rijkelijk bedeeld. Heinrich Schütz schreef hier zijn eerste boek madrigalen, Monteverdi componeerde er L'Incoronazione di Poppea, terwijl de Gabrieli's hun bekende tweekorige muziek. Omdat de zee zo belangrijk was, kwamen de inwoners van Venetië één keer per jaar bij elkaar om St.Nicolaas, de schutspatroon van de zeevaarders, gunstig te stemmen. Deze bijeenkomst groeide uit tot een waar volksfestijn en kreeg de bijnaam Sposalizio, die slaat op het Huwelijk tussen Venetië en de Adriatische zee. In een grote optocht volgde men de Doge naar de lagune, stapte in bootjes en voer naar het punt waar de lagune uitmondt in de zee. Hier vond een huwelijksceremonie plaats, die bezegeld werd doordat de Doge een gouden ring in het water gooide. In 1527 werd de Vlaamse zanger en componist Adriaan Willaert aangetrokken als maestro di cappella van de St. Marco, waar in die periode juist geëxperimenteerd werd met de meerkorigheid. Hierbij zongen veschillende groepjes zangers elkaar toe vanaf de balkons, zodat in moderne termen een stereo-effect bereikt werd. Willaert zette een bedrijfje op dat muziek kopieerde voor het archief van de basilica, vergrootte het aantal zangers in de kapel en verbeterde het niveau. Hij presenteerde middagconcerten in de St. Marco op zondagen en andere vrije dagen en gaf les aan de vele ospedali waar weesmeisjes onderwezen werden in muziek. In zijn Vespro della beate vergina, werkt Willaert met twee koren, die elkaar afwisselen. Adriaan Willaert bleef tot zijn dood in 1562, in Venetië en was een zeer gewaardeerd musicus. Hij verdiende enorm veel geld en werd door tijdgenoten en collega's geroemd om zijn vloeiende stijl, die de zangers nooit voor problemen stelde met de zetting van de tekst. Een Duitse theoreticus schreef over hem: 'Josquin was de leider van de oude school van muziek, maar Adrianus staat aan de top van de nieuwe stijl en wordt door iedereen geïmiteerd.' Willaert componeerde binnen strikte regels van het contrapunt, waardoor hij een perfect samengaan van poëzie en muziek bereikte. Hierdoor ontstond een verhoogde expressiviteit. Dit komt niet alleen tot uiting in zijn geestelijke werken, maar ook in zijn vele madrigalen en chansons. Een andere verdienste van Willaert was dat hij het tij keerde waarbij Italiaanse componisten naar het noorden trokken om te leren componeren in een Vlaams-Franse stijl. Hij gaf zelf les en vanaf dat moment komen de noorderlingen naar Italië om bij hèm te studeren. Zo ontstaat de zogenaamde 'Venetiaanse School'. Een van zijn leerlingen was Cipriano de Rore, die net als zijn leermeester uit Vlaanderen kwam en hem na zijn dood als kapelmeester zou opvolgen. Waar Willaert al een verhoogde aandacht had voor de expressie en emotionaliteit van de tekst, ging De Rore daarin nog een stapje verder. Met succes: zijn madrigalen en chansons werden razend populair. Cipriano de Rore volgde in 1562 zijn leermeester Willaert op als maestro di cappella van de St. Marco in Venetië. Maar deze post bleek iets te hoog gegrepen - al na twee jaar hield hij het voor gezien en vertrok naar Parma. Een andere beroemde leerling van Willaert was Andrea Gabrieli. Hij was geboren en getogen in Venetië en kwam als koorknaap in dienst van de St. Marco, maar werd later ook organist van een andere kerk. In de voetsporen van Willaert, die zich naast zijn vocale werk had ingezet voor de emancipatie van instrumentale muziek, componeerde Gabrieli veel voor toetsinstrumenten, maar ook voor zogenaamde consorts, die konden bestaan uit gelijksoortige of verschillende instrumenten. Andrea Gabrieli op zijn beurt gaf weer les aan zijn twintig jaar jongere neef Giovanni Gabrieli. Samen werkten zij de door Willaert beroemd gemaakte meerkorigheid uit. Hierbij werd de mogelijkheid tot contrast steeds verder uitgebuit. Om dit te bereiken vereenvoudigden de componisten hun harmonieën, opdat vooral de verschillende klankkleuren duidelijk naar voren kwamen. Dit geldt ook voor het korte motet Hodie completi sunt van Giovanni Gabrieli. Net als Willaert en de Gabrieli's zocht de Italiaanse componist Marco Ingegneri naar een steeds grotere expressiviteit van de muziek. Hij werd geboren in Verona en werd in 1581 maestro di cappella in Cremona. Dit weerhield hem er echter niet van uitstapjes naar Venetië te maken. In 1588 componeerde hij muziek voor de Heilige Week in Venetië. In die tijd was het een ware trend om voor deze gelegenheid een polyfone zetting te maken van de Passie van Christus. De versie van Ingegneri is bijzonder levendig en werd in de vorige eeuw uiterst populair. Dat komt waarschijnlijk voor een deel doordat men dacht dat dit werk door Palestrina was geschreven. Pas in onze eeuw werd ontdekt dat niet Palestrina, maar Ingegneri deze Responsoria Hebodmadae Sanctus heeft geschreven. Eind 16e, begin 17e eeuw was de faam van Venetië als muziekstad zo ver doorgedrongen, dat mensen van heinde en verre hiernaartoe reisden, om zich in de muziek te bekwamen. Zo ook de Duitse Heinrich Schütz. Hij was in dienst van de landgraaf van Hessen-Kassel en deze stuurde hem op zijn 24e naar de Dogenstad, om bij Giovanni Gabrieli te studeren. Schütz bleef ruim drie jaar, tot na de dood van Giovanni in 1612. Onder het toeziend oog van zijn meester publiceerde hij zijn eerste boek met madrigalen, die uitblinken in levendigheid en ritmische variatie. In zijn vernuftig gebruik van dissonanten is hij enigszins verwant aan de Zuid-Italiaanse Gesualdo. In Venetië, met haar grote rijkdom, kwam ook de opera tot bloei, mede dankzij de aanwezigheid van Claudio Monteverdi, die in 1613 maestro di cappella werd. Aanvankelijk toonden de Venetianen weinig belangstelling voor muziekdramatische werken, maar dit veranderde tijdens Monteverdi's verblijf. Dit komt ten eerste doordat het carnaval steeds theatralere vormen aannam en ten tweede doordat verschillende Venetiaanse handelaren de mogelijkheid roken om met opera geld te verdienen. Zo ontstond het eerste operahuis, het immense Teatro San Cassiano van de familie Tron, dat meer mensen kon herbergen dan de tegenwoordige MET in New York. Dit was een doorslaand succes en al snel schoten de operatheaters als paddestoelen uit de grond. Ook Monteverdi's Arianna werd uitgevoerd en vlak voor zijn dood componeerde hij nog drie nieuwe opera's, waaronder L'Incoronazione di Poppea. Een beroemde zangeres in Venetië was Barbara Strozzi, een aangenomen dochter van Giulio Strozzi, een van de beschermheren van Monteverdi. Zij kreeg muziekles van Pier Cavalli en veroverde al snel de harten van het Venetiaanse publiek met haar prachtige stem en bevallige verschijning. Dit gebeurde echter altijd in privé-voorstellingen, want om haar reputatie niet te schaden verscheen Strozzi nooit op openbare podia - zangeressen hadden de naam er nogal lichte zeden op na te houden. Opmerkelijk is dat Barbara Strozzi al snel muziek ging componeren en uitgeven, waarmee ze in populariteit menig mannelijke collega voorbijstreefde. Toch kreeg ze nooit een officiële aanstelling aan een hof of theater. In haar muziek zocht ze naar nieuwe wegen en haar cantates, aria's en klaagzangen worden nog altijd gekenmerkt door een grote frisheid en melodische rijkdom. ROME Vanaf de zesde eeuw na Christus werd de Paus de baas over Rome en het omliggende gebied. Door giften, aankopen en veroveringen breidde men dit gebied geleidelijk uit, tot het in de 16e eeuw zo'n beetje heel midden-Italië omvatte. Dit was ook de grootste bloeitijd van de kunsten. Hier werkten componisten als Dufay, Vacqueras en Palestrina. Maar er werd niet alleen geestelijke muziek gecomponeerd: vanaf het midden van de 17e eeuw werd Rome ook een belangrijk centrum voor de opera. Voor die tijd werd in Rome natuurlijk ook al muziek gemaakt. Van de 6e tot en met de 13e eeuw zong men de Romeinse liturgie in de kerk en de stijl hiervan was sterk verwant aan de Byzantijnse kerkmuziek. Mede door toedoen van Karel de Grote werden de gezangen over heel Europa verspreid. Niet alleen omdat hij gegrepen was door hun schoonheid, maar ook omdat hij op deze manier hoopte zijn rijk tot een eenheid te smeden. De Romeinse liturgie werd geleidelijk vervangen door het strakkere Gregoriaans, dat vanaf de 14e eeuw de standaard werd in de katholieke kerk. Ook de latere polyfonisten gebruikten vaak een Gregoriaanse stem als uitgangspunt voor hun missen en motetten. Dit geldt ook voor Guillaume Dufay, een componist uit Cambrai, in het Noorden van Frankrijk, die als een van de eersten de alpen overtrok om zijn geluk in Italië te beproeven. In 1428 werd hij zanger in de Pauselijke kapel. Zijn geestelijke muziek is altijd gebaseerd op een Gregoriaanse melodie en zo ontstond ook zijn motet Ave regina caelorum, dat gebaseerd is op een Maria-antifoon. Dufay was kennelijk erg dol op dit stuk, want hij bewerkte het maar liefst drie keer en bepaalde in zijn testament dat de laatste, 4-stemmige zetting aan zijn sterfbed gezongen moest worden. Was de Noord-Franse Dufay de grootmeester van de vroeg-renaissance, de eveneens Franse Josquin Desprez is de onbetwiste meester van de hoog-renaissance. Hij was dertien jaar verbonden aan de Pauselijke Kapel in Rome, van 1486 - 1499. De eerste generatie polyfonisten richtte zich vooral op vorm, terwijl de daaropvolgende componisten steeds meer oog kregen voor de betekenis van de tekst. Geleidelijk wordt de strenge regie van de cantus firmus - de Gregoriaanse melodie waarop een stuk gebaseerd is - verlaten. Men gebruikt volksliedjes als uitgangspunt, of laat de cantus firmus helemaal weg. Josquin werkt met imitatie, waarbij de verschillende stemmen na elkaar inzetten met hetzelfde melodisch materiaal en zich daarna vrij ontwikkelen. Doordat hij het stemmenweefsel transparant houdt, blijven zijn teksten verstaanbaar. Josquin Desprez was een van de vele Noord-Europeanen die in het Italië van de 15e en 16e eeuw de toon zetten, maar geleidelijk aan namen de Italianen zelf het roer over. Een van de eerste Italiaanse componisten die internationale faam verwierf was Costanzo Festa. Hij werd in Turijn geboren, maar ging in 1517 naar Rome, om lid te worden van de Pauselijke Kapel. Hier bleef hij tot zijn dood, zo'n dertig jaar later. Hij werd net zo hoog aangeslagen als zijn voorganger Josquin en in het begin werd hun werk geregeld met elkaar verward. Maar Festa wist zich aan de invloed van zijn oudere collega te ontworstelen en ontwikkelde een stijl waarin de imitatie veel complexer en het stemmenweefsel dichter werd, zonder dat dit ten koste ging van de uitdrukking. Costanzo Festa bereidde de weg voor Italiaanse componisten en iemand als Pierluigi Palestrina verwierf ongekende roem als lid en leider van de Sixtijnse Kapel. Na hem volgde Gregorio Allegri. Hij werd in Rome geboren en kwam in 1629 in dienst van de Paus, voor wie hij zijn beroemde Miserere componeerde. Dit is een zetting van Psalm 50, die gezongen werd ter gelegenheid van het einde van de Heilige Week voor Pasen. Het Miserere werd uitgevoerd in complete duisternis, terwijl de Paus en zijn kardinalen voor het altaar knielden. Hoewel de zetting eenvoudig is en afgewisseld wordt met Gregoriaanse, eenstemmige passages, heeft het Miserere van meet af aan diepe indruk gemaakt op iedereen die het hoorde. De Paus verbood dan ook uitvoeringen elders. Van heinde en verre kwam men om deze prachtige psalm te beluisteren en uiteindelijk slaagde Mozart erin om hem uit zijn geheugen te kopiëren en naar buiten te brengen. Hoewel Rome het bolwerk was van de Paus en de katholieke kerk, werd er niet uitsluitend geestelijke muziek gecomponeerd. In 1632 werd de Grote Zaal van het Palazzo Barberini ingewijd en speciaal voor deze gelegenheid componeerde Stefano Landi zijn dramma per musica Sant' Alessio. Een stichtelijk onderwerp weliswaar, maar toch, een opera. Uit piëteit met het celibaat van de clerus werd opera in Rome vooral een aangelegenheid van mannen - de vrouwenrollen werden door castraten gezongen. Een beroemde Romeinse opera-componist was Luigi Rossi, die o.a. de opera's Il palazzo incatato en Orfeo componeerde. NAPELS Deze zuidelijke Italiaanse stad werd door de Grieken gesticht en fungeerde later als ontspanningsoord voor rijke Romeinen. In de 13e eeuw werd zij de hoofdstad van het Koninkrijk Napels en zij zou dat tot 1861 blijven, toen zij onderdeel werd van de moderne Italiaanse Republiek. In de 16e eeuw beleefde zij een muzikale bloeiperiode en in de eeuw erna werd hier de opera buffa geboren. Onder de componisten die hier werkten zijn o.a. Pergolesi, Vinci, Cimarosa en Scarlatti. In de 16e eeuw ontwikkelden componisten in Napels de canzone villanesca alla napolitana, liederen die gebaseerd zijn op eenvoudige plattelandswijsjes en vaak hun oorsprong hebben in de melodieën van rondtrekkende minstrelen. Anders dan in de noordelijke steden, waren de Napolitaanse componisten meestal van Italiaanse afkomst, zoals Giovanni Nola en Lodovico Agostini. De villanesca napolitana maakte vaak onderdeel uit van uitvoeringen van het populaire commedia dell'arte. Een genre dat hiermee nog sterker verbonden is, is de moresca. In deze dans traden twee in Moorse kleding gestoken acteurs op, die met zwartgemaakte gezichten elkaar zingend de huid vol scholden. De liederen waren doorspekt met schunnige opmerkingen. - Succes verzekerd! De moresca was wellicht over komen waaien uit Spanje, waarmee Napels als havenstad veel banden had. Een belangrijke Napolitaanse componist was Alessandro Scarlatti. Hij werd in Palermo geboren en werkte vanaf 1684 voor de onderkoning van Napels. Afgezien van een driejarig intermezzo in Rome zou hij hier tot zijn dood in 1725 blijven. Hoewel Scarlatti ruim honderd opera's componeerde en door sommigen zelfs beschouwd wordt als de grondlegger van de opera seria, kennen wij hem vandaag vooral als instrumentale componist. Net als zijn zoon Domenico was hij een virtuoos bespeler van toetsinstrumenten en hij schreef veel werken voor klavecimbel, soms in combinatie met andere instrumenten. Een tijdgenoot van Alessandro Scarlatti was Nicolo Porpora, geboren en getogen Napolitaan. Porpora werkte niet alleen in zijn geboortestad Napels, maar ook in Venetië en Duitsland en zelfs in Engeland, waar hij met zijn opera's Händel naar de kroon stak. Hij genoot groot aanzien als operacomponist, maar was ook een begenadigd zangleraar en men veronderstelt dat hij de beroemde castraat Farinelli les heeft gegeven. Hoewel Porpora in heel Europa populair was, stierf hij uiteindelijk in armoe in Napels. Nicolo Popora had zijn opleiding genoten aan een van de vele conservatoria die eind 17e eeuw in Napels actief waren en sterk bijdroegen aan de ontwikkeling van de muziekcultuur. De opera was in Napels relatief laat tot bloei gekomen, maar kon zich bijna onmiddellijk verheugen in een enorme populariteit. Naast de opera seria, de serieuze opera, ontwikkelde men in deze zuidelijke stad de opera buffa, de komische opera. Deze ontstond uit de intermezzi, komische tussenstukken die de lange zit tijdens de serieuze opera moesten veraangenamen. Deze werden samengevoegd tot een korte, komische opera. De thematiek is eenvoudig en de zangpartijen zijn vaak gebaseerd op volksmuziek. De opera Lo Cecato fauzo (De man die pretendeert blind te zijn) van Leonardo Vinci was de eerste in het buffo-genre die in 1719 in Napels werd uitgevoerd. Lo Cecato fauzo van Vinci had zo'n succes, dat hij direct daarna nog een aantal komische opera's componeerde. Hierin gebruikte hij veelal het Napolitaanse dialect, zoals in Li Zite in galera (de vrouwen in een boot). Hoewel Leonardo Vinci de eerste opera buffa componeerde, wordt deze eer meestal toebedeeld aan zijn twintig jaar jongere collega Giovanni Pergolesi. Deze was maestro di cappella bij de Prins van Stigliano in Napels, waar hij ook zijn beroemde La Serva Padrona componeerde, een komische opera die in 1733 in première ging. Twintig jaar later ontketende dit werk in Parijs de bekende Guerre de bouffons, waarin voor- en tegenstanders van de Italiaanse en Franse opera elkaar in de haren vlogen. In La Serva Padrona heeft Pergolesi de recitatieven en aria's geïntegreerd, om vaart in het stuk te houden. Omdat hij verder wel de gebruikelijke technieken van de opera seria gebruikt, kan dit werk als een parodie op dit genre opgevat worden. Giovanni Paisiello werd zo'n dertig jaar na Pergolesi geboren en studeerde aan een van de conservatoria van Napels, waar hij daarna zelf les gaf. Hij werkte twee jaar aan het hof van Catherina de Grote in St. Petersburg, maar bracht de grootste tijd van zijn leven door in Napels, waar hij maestro di cappella was van de Napelse koning. Nadat Napoleon Bonaparte de stad in 1799 veroverd had, kwam hij enige tijd in dienst van diens broer Josef. Ook Paisiello legde zich vooral toe op de opera buffa en componeerde zijn opera Il mondo della luna in 1774. Het libretto was geschreven door Carlo Goldoni en werd later ook door Joseph Haydn op muziek gezet. Het verhaal vertelt van een rijke oude man, Buonafede, die wijsgemaakt wordt dat hij een reis naar de maan gaat maken. Op die manier wil men hem zijn geld afhandig maken, wat uiteraard niet lukt. Net als Paisiello studeerde Gaspare Spontini in Napels en van 1798 tot 1801 was hij kapelmeester van de Napolitaanse koning, die vanwege Napoleon's bezetting tijdelijk uitgeweken was naar Sicilië. Was de opera buffa in de begintijd nog meestal een kort werk, in de loop van de 18e eeuw groeide hij uit tot een avondvullende voorstelling. Dit geldt ook voor Li Puntigli delle donne (de koppigheid van vrouwen), die Spontini in 1796 componeerde. Zijn taal is sterk verwant aan die van Mozart. FLORENCE Hier heersten van 1434 tot 1737 de Medici. Zij waren in de middeleeuwen rijk geworden als bankiers en kregen steeds meer politieke invloed. Onder Lorenzo groeide de familie uit tot de machtigste van Italië. Zij bracht zelfs twee Pausen voort: Leo X en Clement VII, die zijn familie tot de adelstand verhief. De Medici waren grote liefhebbers van kunst en engageerden o.a. Michelangelo en Botticelli. Zij bouwden ook de Dom van Florence, met de befaamde koepel van Brunelleschi, waarvoor Guillaume Dufay het inwijdende motet Nuper rosarum flores componeerde. Guillaume Dufay werkte onder Cosimo de Medici, die opgevolgd werd door Lorenzo. Vanwege zijn grandioze hofhouding en de enorme sommen geld die hij aan beeldende kunst en muziek besteedde, kreeg hij de bijnaam 'Il Magnifico'. Hij had de schilder Botticelli en de beeldhouwer Michelangelo in dienst en was bovendien een groot liefhebber van muziek. Lorenzo schreef gedichten en componeerde ook zelf, getuige deze Bassa dansa, een dans die een statig karkakter heeft en waarin geen sprongen voorkomen - de danser blijft dus laag bij de grond. Alexander Agricola kwam net als Dufay uit Vlaanderen en trok de Alpen over om zijn geluk te beproeven in de rijke stad Florence. Hier trouwde hij een Florentijnse vrouw en kwam hij in 1474 in dienst van Lorenzo de Medici. Met speciale toestemming mocht hij ook werken in zijn geboorteland, zodat hij voortdurend heen en weer pendelde tussen Noord- en Zuid-Europa. Anders dan de meeste van zijn collega's hield Agricola zich vooral bezig met wereldlijke muziek. Hij componeerde ruim 80 liederen, maar schreef ook instrumentale werken. Hiervoor gebruikte hij meestal een bestaand lied, waarvan hij de partijen vertaalde naar instrumenten. Alexander Agricola was een echte hofcomponist en hield zich vooral bezig met wereldlijke muziek. Hij was in dienst van Lorenzo de Medici, wiens achterkleindochter Catherina de Medici trouwde met de koning van Frankrijk. Net als haar overgrootvader hield ze van spektakel en stimuleerde zij de kunsten. Florence was ook de stad waar de opera ontwikkeld werd. Deze ontstond uit het misverstand dat de Griekse tragedies gezongen waren. De Florentijnse Camerata, een groep geleerden en musici, streefde ernaar deze theatrale muziekvorm te doen herleven en een van de leden was Giulio Caccini. Hij componeerde in 1600 een van de eerste opera's L'Euridice. Omdat de heersende polyfone stijl het begrip van de tekst bemoeilijkte, ontwikkelde Caccini samen met Vincenzo Galilei de monodie. Hierbij wordt een zangstem slechts begeleid door eenvoudige, geïmproviseerde akkoorden op luit of klavecimbel. Op deze manier bereikte men naar eigen gevoel een perfecte harmonie tussen poëzie en muziek. De partituur bestond uit maar één muziekbalk, waarop de recitatieve zangpartij genoteerd stond. De zanger mocht zijn recitatieven naar hartelust versieren. Giulio Caccini schreef tot ergernis van zijn vakgenoten trillers en andere versieringen voor, die door zijn dochter Francesca Caccini zo perfect werden uitgevoerd, dat zij al snel bijzonder populair werd. Maar deze Francesca zong niet alleen, ze componeerde ook. Toen de Medici in 1625 de vorst van Polen op bezoek kregen, trakteerden zij hem op een opera van haar hand, de eerste die door een vrouw werd geschreven. Daarnaast componeerde zij ook liederen en cantates, waarbij ze soms door haar vader begeleid werd. Bron: Thea Derks; http://www.omroep.nl/nps/radio/thema/01/20.html


Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan: