Geplaatst op zondag 15 oktober 2006 @ 20:03 , 962 keer bekeken
Meerstemmigheid is in West-Europa in de Middeleeuwen tot ontwikkeling gekomen en mag gezien worden als een belangrijke bijdrage en mischien wel de belangrijkste van de westerse muziek aan de muziekgeschiedenis.
In verschillende handschriften zijn theoretische verhandelingen over meerstemmigheid gevonden, maar over het uitvoeren ervan tussen 850 en 1100 weten we in feite niets.
Organum
De eerste meerstemmige stukken noemt men organum
Als componisten zijn Leoninus en Perotinus genoemd. Deze groep componisten behoren tot de Notre Dame school.
Hun composities bestaan uit 2-stemmige (Leoninus) en later 3-stemmige organa (Perotinus), welke tijdens feestelijke erediensten werden gezongen in afwisseling met de Gregoriaanse gezangen. Boven de lange tonen van de tenor worden nieuwe melodieën gecomponeerd zonder tekst. Deze kregen een regelmatige ritmische voortgang.
Hoe deze muziek ritmisch moet worden uitgevoerd is, zoals bij het Gregoriaans en de muziek van de troubadours, niet genoteerd, maar met een zekere vrijheid modale ritmiek toepassen lijkt het meest aannemelijk.
Het organum raakte na 1250 geleidelijk uit de gratie. In de tweede helft van de 13e eeuw was het motet het belangrijkste polyfone compositietype.
Het motet
In de 13e eeuw ontwikkeld zich het motet.
Dit genre speelt tot in de Renaissance een belangrijke rol. Het motet ontwikkeld zich vanuit het melismatisch organum toen nieuwe tekst aan het duplum (de vrije stem boven de tenor) werd gegeven. Het duplum werd motetus genoemd (waarschijnlijk afkomstig van het Franse woord "mot", wat "woord" betekent). Vervolgens werd de afgekorte term motet gebruikt als genre-aanduiding voor de hele compositie. Werd er een derde stem aan toegevoegd dan noemde men die het triplum.
Kenmerkend voor het motet is dat iedere stem een eigen tekst heeft. Wereldlijke en geestelijke teksten werden door elkaar heen gebruikt. De geestelijke tekst van de tenor werd steeds vaker door een instrument gespeeld. In het motet zijn de verschillende stemmen melodisch en ritmisch onafhankelijk van elkaar.
Het motet begint als een vorm van geestelijke muziek maar doordat de tekst van de toegevoegde stemmen (steeds vaker Frans i.p.v. Latijn) meer en meer een wereldlijke inhoud krijgt en de tenor steeds vaker instrumentaal wordt, verliest het steeds meer z'n kerkelijk karakter.
Ars nova (14e eeuw)
De Ars nova is de eerste periode waarin componisten goed te identificeren zijn. Guillaume de Machaut (ca. 1300-1377) en Philippe de Vitry (ca. 1291-1361) waren twee belangrijke componisten. De componisten van de 14e eeuw schreven veel meer wereldse dan religieuze muziek.
De benaming Ars nova wijst op een aantal vernieuwingen die in de eerste plaats betrekking hadden op de techniek (ars) van de muziek. De voornaamste wijzigingen t.o.v. de Ars antiqua zijn:
In de 14e eeuw werden veel motetten gecomponeerd. Componisten zochten naar methoden om eenheid in een compositie te scheppen. De tenor, nu cantus firmus genoemd werd nog steeds ontleend aan Gregoriaanse gezangen. Door gebruik te maken van herhalingen (in de cantus firmus) en door voor de bovenstemmen langere melodieën te gebruiken (in de Ars antiqua muziek kwamen steeds terugkerende korte melodische lijnen voor) werd eenheid in de compositie bereikt. Het motet was veelal driestemmig, pas in de Renaissance werd een vierstemmige zetting gemeengoed.
Van eenstemmig naar meerstemmig. Van (parallel) organum naar (isoritmisch) motet. Deze ontwikkeling heeft honderden jaren geduurd maar zal uiteindelijk wel het verdere verloop van onze westerse kunstmuziek bepalen.
Welkom bij Clubs!
Kijk gerust verder op deze club en doe mee.
Of maak zelf een Clubs account aan: