Geplaatst op zaterdag 30 november 2002 @ 18:26 , 953 keer bekeken
Josquins leven
De geschiedenis van de westerse muziek kent een aantal periodes van intense creatieve activiteit, waarin de muzikale productie een hoogtepunt bereikt. Het begin van de zestiende eeuw was een dergelijke periode. Omstreeks 1500 waren er buitengewoon veel zeer goede componisten actief, waarvan er één, Josquin Desprez, tot de grootste componisten aller tijden behoort. Weinig musici waren zo gevierd tijdens hun leven en maar weinigen hebben zo'n grote en blijvende invloed uitgeoefend op de generaties na hen. Tijdgenoten van Josquin noemden hem al 'de beste componist van onze tijd' en 'Vader der Musici'. Maarten Luther zei: 'Hij is de meester der tonen. Zij moeten doen wat hij wil, terwijl de andere componisten moeten doen wat de tonen willen'. Cosimo Bartoli, een geletterd burger van Florence, schreef in 1567 dat Josquin in de muziek zijn gelijke niet had, net zoals Michelangelo in de architectuur, de schilderkunst en de beeldhouwkunst: 'Beiden openden de ogen van allen die nu en in de toekomst van deze kunsten genieten'.
Over Josquins leven is weinig bekend: de informatie die we hebben, is dikwijls uit de tweede hand en we zullen deze met de nodige scepsis moeten bezien. Algemeen wordt aangenomen dat Josquin rond 1440 ergens in het graafschap Henegouwen werd geboren en dat hij op 27 augustus 1521 in Condé-sur-l'Escaut is gestorven. Hij liet een groot oeuvre na: 41 missen of misdelen. 200 motetten en 100 wereldlijke werken worden in minstens één bron aan hem toegeschreven. Het vaststellen welke van deze composities inderdaad van hem zijn en welke ten onrechte aan hem toegeschreven worden, vormt een probleem op zich. Josquin was onder meer werkzaam in Milaan, Rome, Ferrara en Frankrijk. De laatste jaren voor zijn dood bekleedde hij in Condé het ambt van kanunnik.
De correcte spelling van Josquins naam is op zich al een interessante kwestie. Zijn naam komt in bronnen in vele varianten voor (o.a. Juschino, Josse, Josquin des Pres, Jodocus Pratensis, Jodocus a Prato), maar de waarschijnlijk correcte spelling komt uit een acrostichon van zijn motet "Illibata Dei virgo nutrix", een lofzang op Maria. De tekst schreef hij zeer waarschijnlijk zelf. De beginletters 1-7 en 9-12 van het acrostichon lezen als 'Josquin' en 'Prez'. De eerste drie letters van de tussenliggende achtste regel vormen het woordje 'des', alles tezamen dus 'Josquin Desprez'. Ook het feit dat in een brief geschreven aan Margaretha van Oostenrijk 'Desprez' te vinden is, geeft aan dat dit en niet de losse versie (nl. Josquin des Prez), de juiste spelling is. Nieuwere bronnen geven deze spelling ook aan.
Edward Lowinsky gaf al in 1971 aan dat 'de grootste paradox in Josquins biografie is het scherpe contrast tussen zijn universele faam en de weinige biografische gegevens. Het grootste mysterie is de tijd van zijn jeugd en zijn ontwikkeling naar rijpheid'.
Over Josquins geboortejaar is men zeer onzeker. Hield men dat vroeger op rond 1450, sinds de ontdekking van de musicoloog Claudio Sartori neigt men eerder naar 1440. Sartori ontdekte een Milanees handschrift dat dateert uit juli 1459 waarin Josquin daarin wordt beschreven als 'Jodocho de frantia biscantori' aan de kathedraal van Milaan. 'Biscantori' betekent volwassen zanger en geen koorknaap. Uit dit gegeven volgt dat Josquin aanmerkelijk eerder dan 1450 geboren moet zijn.
Ook over de geboorteplaats van Josquin is men onzeker. Bronnen uit zijn tijd noemen hem een 'hennuyer de nation','belga Veromanduus','picardus','de frantia','frances' en 'gallus'. De Amerikaanse musicoloog Herbert Kellman ontdekte in de stadsarchieven van Condé-sur-l'Escaut een document waaruit blijkt dat Josquin een 'natif de dela le noir eauwe' is, dus geboren aan de overkant van de Eau noire. Er stroomt een riviertje met die naam door het grensgebied van België en Frankrijk.
Over Josquin's scholing is eveneens weinig bekend. Hij zou volgens een geschrift uit 1633 koorknaap geweest zijn in de kerk van St. Quentin (Picardië). Een klaagzang van Josquin op de dood van Johannes Ockeghem, "Nimphes des Bois", suggereert dat Josquin leerling geweest is van Ockeghem. De feitelijke relatie tussen beide componisten is nooit helemaal duidelijk geworden. Waarschijnlijk impliceert het niets meer dan een intellectuele of spirituele relatie.
Men weet niet precies wanneer Josquin naar Italië ging. Hij was verbonden aan de kathedraal van Milaan van juli 1459 tot december 1472. Op 15 juli 1474 wordt hij voor het eerst vermeld als lid van de kapel van hertog Galeazzo Maria Sforza.
In de Renaissance werd in veel Italiaanse stadsstaten de dienst uitgemaakt door een adelijke familie. In Milaan was dat de familie Sforza. Galeazzo Sforza, een kunstliefhebber maar een losbandig en wreed persoon, werd vermoord door drie jonge Milanese edelmannen op 26 december 1476. Wat Josquin hierna doet is niet helemaal bekend. Waarschijnlijk is hij toegetreden tot het gevolg van Galeazzo's jongere broer, kardinaal Ascanio Sforza na zijn vertrek uit Milaan in 1479. Enkele frottola's gepubliceerd door Petrucci, zijn toegeschreven aan 'Jusquin d'Ascanio' en Ascanio's hofdichter Serafino dall'Aquila schreef een gedicht geadresseerd aan Josquin, zijn collega. In dit gedicht zinspeelt hij op de moeilijkheden om loon te krijgen van de kardinaal.
Josquins connecties met Ascanio Sforza zouden kunnen verklaren hoe de componist in Rome terecht is gekomen. In 1484 wordt Ascanio in Rome tot kardinaal benoemd en twee jaar later vinden we Josquin in de Pauselijke Kapel terug. Hij blijft hier, zij het met onderbrekingen, zeker tot november 1494 of februari 1495 en misschien nog wel langer. Dit is niet meer te reconstrueren omdat de zangerslijsten van de Pauselijke Kapel van 1495 tot 1500 ontbreken; in die van 1501 komt Josquins naam in ieder geval niet meer voor. Hij diende in Rome onder twee pausen, Innocentius VIII en Alexander VI en hield waarschijnlijk ook nog contact met Ascanio. Zijn frequente afwezigheid op de pauselijke loonlijst doet vermoeden dat Josquin in deze afwezigheid werkte voor Ascanio.
Rond de eeuwwisseling lijkt Josquin banden met het Franse koningshuis te onderhouden. De Zwitserse theoreticus Glareanus verhaalt dat koning Lodewijk XII (regeerde van 1499-1515) een keer met een lied wou meezingen. De koning had een slechte stem en de componist schreef een 'jocosa cantio' waarin de tenor (de koning) maar één lange noot hoefde te zingen. Dit verhaal is echter niet zonder problemen. De anekdote die Glareanus verhaalt komt ook in een andere bron voor waarin Lodewijk XI (regeerde van 1461-1483) voorkomt. Verder suggereert Glareanus wel in zijn inleiding dat het om Josquin gaat, door hem als voorbeeld te noemen van het werken met grappen in muziek, maar hij zegt niet met zoveel woorden dat de anekdote op Josquin betrekking heeft.
Een ander werk dat door Glareanus met Lodewijk XII in verband wordt gebracht, is Josquins zetting van een deel van psalm 119: "Memor esto verbi tui servo tuo", dat een subtiele wenk aan het adres van de koning zou zijn, die een bepaalde geldelijke beloning wel had beloofd, maar nog steeds niet verstrekt had. Toen de koning het motet hoorde, loste hij meteen zijn belofte in en Josquin dankte hem met het vervolg van psalm 119 "Bonitatem fecisti cum servo tuo Domine". Maar terwijl "Memor esto" zeker van Josquin is, bestaat er van "Bonitatem fecisti" ook een toeschrijving aan Carpentras, een tijdgenoot van Josquin.
Ander bewijs dat Josquin in Frankrijk is geweest in de jaren 1501-1503 komt van een brief geschreven door Bartolomeo de Cavalieri, de Ferraraanse ambassadeur. Hij heeft op het Franse hof in Blois een zanger ontmoet genaamd Josquin, die door de hertog Ercole d'Este naar Vlaanderen was gestuurd om zangers te rekruteren. Deze brief suggereert dat Josquin in dienst van de hertog zou zijn voor 1501, maar geen enkel bewijs bevestigt dat. Wel zou uit de goede connecties tussen de hertog van Ferrara en Ascanio Sforza worden afgeleid dat er informele contacten waren, maar deze zijn niet gedocumenteerd. Een uitgebreid bezoek van Ascanio aan Ferrara van lente 1480 tot september 1481 is interessant. Misschien was Josquin daar bij en schreef zijn Missa "Hercules Dux Ferrarie" in deze periode, misschien wel voor de 47ste herdenking van Ercole's' ridderslag op 10 september 1480.
Daargelaten dat eerdere contacten niet na te gaan zijn, is er een brief uit 1502 van een zekere Gian de Artiganova, een soort talentenjager in dienst van Ercole d'Este, waarin Josquin en Heinrich Isaac met elkaar vergeleken worden: 'Mij lijkt hij heel geschikt om uw Edele te dienen, veel meer dan Josquin, omdat hij een aangenamer karakter heeft en vaker nieuwe werken zal componeren. Weliswaar componeert Josquin beter, maar hij doet dat alleen als hem dat uitkomt en niet op wens van iemand anders. Bovendien vraagt hij 200 dukaten als salaris, terwijl Isaac bereid is voor 120 te komen (..)'.
De hertog neemt uiteindelijk Josquin in dienst. Als 'maestro di cappella' werkt hij in Ferrara van eind april 1503 tot april 1504 en ontving 200 ducaten waarmee hij de hoogst betaalde zanger werd in de geschiedenis van de kapel. Toch verdwijnt Josquin, mogelijk op de vlucht voor de pest, die zijn opvolger Jacob Obrecht in 1505 zal vellen.
Na Italië keert Josquin weer terug naar zijn geboortestreek, alwaar hij op 3 mei 1504 in Condé een gift doet voor een nieuwe torenspits van de kerk. Tevens wordt Josquin vanaf dat jaar kanunnik. In Condé blijft Josquin tot aan zijn dood. In deze periode heeft hij misschien contact met het Habsburgse Huis (Karel V, Margaretha van Oostenrijk), maar een hechte band lijkt niet waarschijnlijk. De brief die Josquin aan Margaretha zou hebben geschreven gaat over dat Josquin niet ingaat op een post die Margaretha hem voorstelde.
Josquin stierf op 27 augustus 1521. Zijn grafsteen ging in 1793 verloren en had volgens een manuscript uit de 17de eeuw de volgende tekst: 'Chy gist (hier ligt) Sire Josse despres, Preuost (kanunnik) de cheens (Condé) fut jadis (..)'. Bij zijn dood liet Josquin zijn huis en land na aan de Lieve-Vrouwe Kerk van Condé om zo geregelde herdenkingsdiensten voor zichzelf te garanderen. Deze bestonden onder meer uit het zingen van zijn zesstemmige "Pater noster" en "Ave Maria" voor zijn huis gedurende alle algemene processies.
In het begin kwamen al enkele uitspraken over Josquin aan de orde. Het grootste bewijs voor Josquins faam wordt misschien wel geleverd door het grote aantal werken dat ten onrechte aan hem wordt toegeschreven. Klaarblijkelijk deed het al dan niet terecht vermelden van Josquins naam de waarde van een compositie stijgen: 'Toen er in aanwezigheid van de hertogin een motet werd gezongen, beviel het niemand en werd het als waardeloos beschouwd, totdat men er achter kwam dat het van Josquin des Prez was.

Josquins iconografie
In zijn Opus chronographicum orbis universi publiceert Petrus Opmeer in 1611 te Antwerpen een houtsnede (zie de afbeelding hierboven) die hijzelf identificeert als van Josquin. Deze houtsnede zou gebaseerd zijn op een portret van Josquin dat zich in de Brusselse Sint Goedele Kerk bevond, maar werd vernietigd door een brand in de 16e eeuw. Opmeer beschreef Josquin als afgebeeld met een 'waarlijk gedistingeerd gezicht en aantrekkelijke ogen'. De houtsnede is duidelijk een zwakke reproductie van het schilderij, maar het is wel de oudste en meest betrouwbare afbeelding van Josquin. Natuurlijk zijn er pogingen gedaan om hem onderwerp te maken van talloze andere portretten. Zo heeft wellicht Leonardo da Vinci hem in gedachten gehad bij zijn portret van 'Il Musicista'. Een ander portret, één van de acht figuren in Jean Perréal's fresco 'Le arti liberati', wordt ook gezien als een portret van Josquin. Het werd ontdekt onder het pleisterwerk in de bibliotheek van de kathedraal van Le Puy, Auvergne. Josquin zou de meest rechtse figuur zijn. Nog een ander portret van Josquin werd geschilderd door G. Houdel in 1881. Er wordt beweerd dat hij een oud schilderij van de componist zou hebben gerestaureerd (onzin) maar verouderde elementen verving (zoals de kleding). Zeer waarschijnlijk heeft Houdel de Opmeer-houtsnede voor ogen gehad(16). De musicoloog Barbara Haggh suggereert tenslotte dat er nog een schilderij van Josquin in de Goedele Kerk heeft gehangen (1568-1579). Petrus Jacobi zou een triptiek hebben geschonken met daarop o.a. Josquin. Helaas is ook dit triptiek verloren gegaan.
Nieuwe informatie betreffende Josquins biografie
Al vele jaren is men bezig met de biografie van Josquin. Vele tot nu toe voor waar aangenomen feiten blijken niet waar te zijn. Dit komt omdat, wanneer men ergens de naam 'Josquin' of een variant daarvan tegenkwam in een document, men er meteen de componist van maakte. Zodoende zijn vele gegevens foutief verbonden met de grote componist. Eigenlijk zijn er maar vijf periodes in Josquins leven waarin zijn naam volledig verschijnt:
- Zanger in de kapel van René d'Anjou, de titulaire koning van Sicilië, in Aix-en-Provence in de jaren 1477-78;
- Zijn bezoek aan Condé in 1483;
- Zijn dienst in de pauselijke kapel van 1489-1494/95;
- Zijn dienst op het hof van Ferrara van 1503 tot 1504 en
- Zijn terugkeer naar Condé in 1504 en zijn dood in 1521.
- Een zesde kan daaraan nu worden toegevoegd: Josquin kreeg in 1484 een prebende van kardinaal Ascanio voor de kerk van St. Aubin in het diocees van Bourges.
Josquins aanwezigheid in Milaan en zodoende ook zijn geboortedatum staan tegenwoordig ook ter discussie. In de Milanese documenten komt zijn achternaam namelijk niet voor. Vaak staat er alleen 'Jusquinus' of 'Judochus' soms met de achternaam 'de Francia' of 'de Picardia' (zoals de eerste verwijzing 'Jodocho de frantia biscantori'). Onlangs is boven water gekomen dat deze Jodocho een andere persoon is dan Josquin Desprez. Hij was degene die als zanger werkzaam was in de kathedraal van Milaan en daarna in dienst was van de hertogelijke kapel. Deze naamgenoot van Josquin stierf in 1498 en was naast zanger ook componist en kalligraaf.
Nu weerlegd is dat Josquin in Milaan begonnen is, betekent dat Josquins dienstbetrekking aan het hof van René d'Anjou het eerste dat van hem bekend is. Dit gegeven dateert van 1477 (bijna twintig jaar later dan de Milanese notitie) en dit suggereert dat ook Josquins geboortedatum later moet zijn dan tot nu toe is aangenomen. Ook de afwezigheid van zijn naam in belangrijke theoretische verhandelingen tot 1496 en het verschijnen van maar tien composities van 1476 tot 1490 (hij zou toen al vijftig zijn!) geven een indicatie dat Josquin later moet zijn geboren. David Fallows geeft een hypothese dat Josquin in de late jaren vijftig van de vijftiende eeuw is geboren en dat hij als twintigjarige ging werken op het hof van René d'Anjou. Zijn geboortedatum zal ongeveer liggen rond 1455/57.
Een ander tot nu toe onbekend document onthult Josquins ware naam. 'Jossequin Lebloitte dit Desprez' maakt aanspraak op de erfenis van zijn oom Gilles Lebloitte en zijn vrouw Jaque Banestonne. Na de dood van hen beiden gaat het bezit over naar Jossequin Desprez, neef van Gille en zoon van de overleden Gossard Lebloitte (een verfransing van de oud-Nederlandse naam Bloet). De erfenis bestaat uit een huis plus wat landgoederen buiten Condé. Josquins aanspraak op de erfenis is gedateerd op 26 februari 1483. Eerder was al ontdekt dat Josquin in 1483 in Condé was omdat het kapittel van de Lieve Vrouwe Kerk hem wijn had gegeven voor zijn terugkeer na de Franse oorlogen(23). De vraag blijft wel waarom Josquin zijn ware naam nooit heeft gebruikt.
Nadat hij zanger geweest is in Aix-en-Provence heeft Josquin misschien bij koning Lodewijk XI gewerkt. Daarna komt Josquin voor op een prebende van kardinaal Ascanio in 1484. Daarin wordt hij genoemd als 'permanent lid van het hof van Ascanio'. Dit betekent dus dat hij al een tijdje voor de kardinaal werkte, wellicht na zijn vermeende periode bij de Franse koning. De prebende voor 'Jusquinnus de Prattis' loopt van 1484 tot 1489 en in deze periode is hij in dienst van Ascanio Sforza. Daarna komt hij terecht in de Pauselijke Kapel te Rome. De Josquin die in 1486 al in de loonlijsten van de kapel worden genoemd is niet Josquin Desprez maar Johannes de Pratis alias Johannes Stoecken(24).
Zoals U ziet is de biografie van Josquin volop in beweging. Vele gegevens worden herzien en andere worden niet meer verbonden met Josquin. Maar nog steeds zijn vele vragen onbeantwoord en nog vele documenten zullen moeten worden omgespit om meer te weten te komen over één van de grootste componisten uit de geschiedenis van de muziek.
Bron: Jan Jaap Zwitser. http://home.planet.nl/~scholacantorum.stjan/home.html.