Geplaatst op zaterdag 30 november 2002 @ 18:39 , 491 keer bekeken
Gomberts leven en werken. Nicolas Gombert (ca.1495-ca.1560) werd volgens de Belgische musicoloog François-Joseph Fétis (1784-1871) geboren in Brugge. Hij baseert dit op een uitgave met vierstemmige motetten welke in 1540 bij de Venetiaanse drukker Girolamo Scotto verscheen. De druk, met de titel "Nicolai Gomberti Flandri Brugensis musici excellentissimi Motettorum quatuor vocum liber primus", is tot op de dag van vandaag onvindbaar. Ook in de talrijke akten en documenten van Brugge komt de naam Gombert geen enkele keer voor. Deze naam treft men wel bijzonder vaak aan in het zuiden van Vlaanderen, in de zogenoemde land streek 'l'Alleu' tussen Lille en Hazebrouck (tegenwoordig Frankrijk). Volgens talrijke archiefstukken is de verblijf plaats van de familie Gombert, welke aan het einde van de 17e eeuw als emigranten (Hugenoten) naar Brandenburg trokken, generaties lang te situeren rond de door het riviertje de Lys gescheiden dorpjes Pont d'Estaires en La Gorgue. Dit laatste plaatsje is waarschijnlijk de geboorteplaats van Nicolas. Ook een bewijs van Gomberts Frans-Vlaamse afkomst is het gebruik van Picardische dialectvormen in de enige brief die van zijn hand bekend is. Bovendien verwierf Nicolas ook enkele prebendes in de omgeving van La Gorgue; bijvoorbeeld Béthune, dat slechts enkele kilometers van Nicolas' geboorteplaats is verwijderd. Welke opleiding Gombert heeft gehad is onbekend. Misschien is hij leerling geweest van Josquin des Prez. Dit volgens de Duitse muziektheoreticus en componist Hermann Finck (1527 -1558) die in zijn "Practica Musica" (1556) het volgende schrijft: "Nu zijn er in onze tijd vernieuwers, waaronder Nicolas Gombert, leerling van Josquin zaliger gedachtenis [..]". Josquin had zich in 1504 teruggetrokken uit het actieve muziekleven en was tot aan zijn dood in 1521 gevestigd in Condé-sur-l'Escaut (op zo'n 60 km. van La Gorgue). Het zou kunnen dat Josquin in deze laatste periode van zijn leven leerlingen heeft gehad, maar zeker kan men daar niet over zijn. Interessant is dat Gombert later een "déploration" op de dood van Josquin heeft geschreven, gedrukt in 1545. Het eerste zekere bericht over Gombert komt van een prebende-lijst. Karel V ondertekent op 2 oktober 1526 in Granada deze lijst waarop Gombert wordt ingeschreven als rechthebbende op een prebende in Kortrijk en Béthune. Hij wordt daarop vermeld als "chantre", zanger dus aan de keizerlijke muziekkapel. Deze zogenaamde "La Grande Chapelle" bestond sinds 1525 uit twaalf volwassen zangers, drie pas aangeworven zangers, een organist, een orgeldrager en een orgeltrapper en twaalf koorknapen. Wat opvalt is dat de hofkapel van Karel V buiten de organist geen andere instrumentalisten in dienst had, dit in tegenstelling tot andere Europese hoven. Dit heeft onbetwistbaar te maken met de voorkeur voor vocale muziek van de (zeer gelovige) keizer, hem door zijn vader bijgebracht. Waarschijnlijk is dat ook de reden waarom Gomberts oeuvre uitsluitend vocaal is. In de herfst van 1526 trekt Gombert met de hele hofkapel in het kielzog van Karel V naar het noorden van Spanje, naar de hoofdverblijfplaats van de keizer, Valladolid. Daar wordt op 21 mei 1527 de latere Philips II geboren en naar aanleiding hiervan schrijft Gombert het vierstemmige motet "Dicite in magni". In 1529 wordt Gombert benoemd tot "maistre des enfants de la chapelle de nostre sr. empereur". Hierdoor wordt hij één van de belangrijkste musici aan het hof. In hetzelfde jaar vertrekt de hofkapel voor een reis door Europa die vier jaar zal duren. Op 26 juli vertrekt de vloot van Karel V uit Barcelona en op 12 augustus komen ze aan in Genua. Van daaruit gaat de hofkapel naar Piacenza en Bologna waar op 24 februari 1530 Karel V door paus Clemens VII (waarvan u links de foto ziet) tot keizer wordt gekroond. De mis die tijdens de kroningsplechtigheid werd gezongen is de missa "Sur tous regretz" van Gombert, welke onder de naam "A la Incoronation" in 1542 werd gedrukt. Na de kroning gaat de keizerlijke hofkapel verder via Mantua, over de Alpen naar Innsbruck waar Karels broer, koning Ferdinand hem opwacht. Beide hofkapellen verlaten op 6 juni 1530 Innsbruck, om via München naar Augsburg te reizen waar de Rijksdag op hen wacht. Hier is het waar de spanningen tussen diverse vorsten uit Karels rijk, veroorzaakt door de Reformatie, ten top werden gedreven. Op 23 november verlaat Karel V samen met zijn broer Augsburg en gaat naar Keulen waar Ferdinand op 5 januari 1531 tot Roomse koning wordt gekroond. Naar aanleiding van deze kroning schrijft Gombert zijn vijfstemmig huldemotet "Felix Austriae domus", waarin alle leden van de koninklijke familie in de tekst worden genoemd. Na de kroning zet de hofkapel de reis voort naar Brussel, via Aken, Luik en Namen. Hier blijft het gezelschap een jaar. Dit verblijf wordt regelmatig onderbroken door kleine reizen naar Leuven, Mechelen, Antwerpen, Gent en Doornik (Tournai). Ook de contacten met de hofkapel van Maria van Hongarije, Karels zus en landvoogdes van de Nederlanden, zijn hier intens geweest. De keizer houdt regelmatig contact met Maria, dikwijls ook met de vraag uit te kijken naar goede zangers voor zijn hofkapel. Aan het verblijf in Vlaanderen komt in januari 1532 een einde. De hofkapel reist via Keulen en Stuttgart naar Regensburg. Van daaruit gaat de reis verder naar Wenen. Twee weken later (op 4 oktober) wordt alweer naar Italië afgereisd. In Bologna ontmoet de keizer opnieuw paus Clemens VII met wie hij enkele verdragen ondertekend. Naar aanleiding schrijft Gombert zijn majestueus zestemmig motet "Qui colis Ausoniam". Eind februari 1533 verlaat de keizerlijke hofhouding Bologna, richting Genua, waar aan boord wordt gegaan van de keizerlijke vloot. Op 25 april wordt aangemeerd in Barcelona, in het land waar Gombert carrière begon. Twee jaar later (op 16 juli 1535) gaat Karel V weer op reis. In Tunis verslaat hij een groep Turkse piraten die sinds lange tijd de Middellandse zee onveilig maakten. Gombert gaat niet mee; hij wordt belast met een opdracht om in Vlaanderen nieuwe koorknapen en -zangers te werven. Dat de keizer Gombert miste, blijkt uit het feit dat hij al op 9 december 1535 "Maistre Nycole Gombart" een brief schrijft met de bede niet te lang te treuzelen. Gombert neemt echter zijn tijd en keert pas in 1537 terug in Spanje. In 1538 wordt hij nog vermeld in de registers maar daarna verdwijnt hij uit de annalen. Pas in 1547 komt er weer een teken van leven, vanuit Doornik. Vanuit deze stad schrijft hij een brief naar de Gran Capitan Ferrante Gonzaga, de enige brief die van Gombert bewaard is gebleven (nu in de Pierpont Morgan Library, New York). Om te weten wat er in deze tussenliggende periode is gebeurd moeten we even een zijspoor volgen. Volgens de Italiaanse humanist, filosoof, fysicus en arts Hieronymus Cardanus (1501-1576) heeft Gombert aan het eind van de jaren dertig een koorknaap verkracht. Hij werd veroordeeld tot de galeien op de open zee. Nog in de ketens van de galeien gekluisterd componeert hij echter enkele stukken (Cardanus noemt ze 'zwanezangen') die de keizer weten te vermurwen(8). Karel V geeft Gombert een canonicaat, waarschijnlijk in Doornik waar hij al sinds 1534 een prebende had en waar hij de rest van zijn leven rustig kan componeren. In muziekdrukken wordt hij vanaf dan vaak aangeduid met simpelweg "maestro Nicolas Gombert" of zoals op het manuscript dat gewijd is aan Gomberts acht Magnificats(9) (welke in 1552 verscheen) waar hij op vermeld staat als "Nicolaum Gombert canonicu Tornacensis", dus als Doornikse kannunik. Ook de eerdergenoemde brief die Gombert stuurde, bekrachtigt het feit dat de componist in Doornik woonde. De brief is een begeleidend schrijven bij een motet dat Gombert schenkt aan de vertrouweling (Ferrante Gonzaga) van de keizer. Deze man werd in 1546 gouverneur van Milaan. Hier werd hij een goede vriend van Cardanus en was waarschijnlijk de bron van Cardanus' vertrouwelijke informatie over Gomberts straf en gratie. Wanneer Gombert gestorven is, is met geen zekerheid te zeggen. Hermann Finck beweert in 1556 dat Gombert nog leeft, maar zowel Cardanus (1561) en de Italiaanse diplomaat L. Giucciardini (1567) geven aan dat Gombert overleden is. Nicolas Gombert stond in zijn tijd bekend als 'il profundo', de diepzinnige. Zijn werken stralen een onvoorwaardelijke ernst uit, die vooral door zijn strenge compositietechniek op basis van de consequente imitatie wordt geaccentueerd. Gombert is niet uit op illustratieve effecten, op verregaande tekstuitbeelding, hij geeft de voorkeur aan een gelijkmatige muzikale stroom, waarin sterke contrasten worden vermeden. Zijn muziek overweldigt evenwel door een indrukwekkende klankschoonheid en de volheid van toon. Hermann Finck schrijft in zijn "Practica Musica" over Gomberts stijl: "Hij componeert muziek zo verschillend van wat er aan vooraf ging. Want hij vermijdt rusten en zijn werk is rijk aan volle harmonieën en imitatief contrapunt". In het oeuvre van Gombert ligt het zwaartepunt op de religieuze werken. Hij componeerde elf missen (waarvan er één verloren is gegaan), waaronder de missa "Tempore paschali" (met een Agnus Dei voor twaalf stemmen), de missa "Sancta Maria", gebaseerd op het gelijknamige motet van P. Verdelot (dit Maria-motet wordt door de Schola Cantorum gezongen). Ook schreef hij een mis op het motet "Quam pulchra es" van Noel Bauldeweyn. De missa "Fors seulement" werd lange tijd toegeschreven aan Gombert. Wat lange tijd onopgemerkt is gebleven, is dat Jheronimus Vinders wordt genoemd als componist van deze mis in één van de koorboeken van Illustre Lieve Vrouwe Broederschap te 's-Hertogenbosch. Deze bron is waarschijnlijk betrouwbaarder dan de bron waarin Gombert als componist wordt vermeldt. Tevens is stilistisch Vinders de eerder aangewezen componist dan Nicolas. Naast elf missen componeerde Nicolas Gombert nog één misdeel (een achtstemmig Credo), acht Magnificats, zeventig chansons (waaronder enkele 'Josquin-bewerkingen', bijvoorbeeld het beroemde "Mille regretz") en meer dan 160 motetten. Daaronder bevindt zich ook het beroemde "Salve Regina" met als ondertitel 'Diversi diversa orant' ('Verschillende mensen zingen verschillende dingen'). Gombert combineert hier zes Maria-antifonen in de drie onderstemmen, terwijl de bovenstem het "Salve Regina" zingt. Het getal zeven verwijst naar de zeven smarten van Maria. Ook het zevenstemmige motet "Ego flos campi" van Jacobus Clemens non Papa verwijst hiernaar. "Tulerunt Dominum meum": een bronnenonderzoek. Het achtstemmige "Tulerunt Dominum meum" is één van de 160 motetten die Gombert tijdens zijn leven schreef. De tekst bestaat uit een zeer vrije samenstelling van de evangelieënteksten, namelijk Joh. 20,11-13, Mk. 16,6-7 en Mt. 28,6-7(13). De Schola Cantorum zong dit motet van 1971 tot 1991(14). Overigens werd heel lang gedacht dat dit motet door Josquin des Prez werd geschreven. Het werd in 1933 door Friedrich Blume uitgegeven vanuit een gedrukte editie uit 1554(15), waarin Josquin als componist staat vermeldt(16). Toch is ten onrechte jarenlang Josquin als componist aangeduidt. Dit wordt duidelijk aan de hand van een aantal contrafacta (zelfde muziek, andere tekst). Het achtstemmige motet verschijnt voor het eerst in 1536 met de tekst "Sustinuimus pacem(17)". In de inhoudsopgave van het manuscript dat tegenwoordig in Verona ligt wordt de naam van Gombert vermeldt. In dat manuscript heeft het motet ook nog een secunda pars getiteld "Tu sola es virgo", welke overigens niet achter "Sustinuimus pacem" staat. Bij het secunda pars is helaas geen componist vermeldt. Een ander contrafactum is het chanson "Je prens congie" welke in een uniek handschrift in Londen is bewaard en dateert uit ca.1565-80. Ook hier wordt Gombert als componist vermeldt. Dit chanson is zeer waarschijnlijk de allereerste versie van de verschillende contrafacta. Dan is er nog een ander contrafactum met de tekst "Lugebat David absalon" (secunda pars "Porro rex operiut"; is een contrafactum van "Tu sola es virgo" uit het handschrift in Verona). "Lugebat" verschijnt voor het eerst in 1564, ook bij Montanus-Neuber in Nürnberg. Deze bron schrijft het contrafactum toe aan 'Iodocus de Prato', een variant op de naam van Josquin. De eerste bron waarin "Tulerunt" voorkomt is de Montanus Neuber anthologie, welke in 1554 verschijnt. Verdere bronnen van dit evangeliemotet zijn handschriften in München (ca.1583, Josquin), Zwickau (ca.1590, Josquin), Breslau (ca.1573, Josquin) en nog een keer in Breslau (na 1560, Josquin). Ook zijn er enkele arrangementen bekend in publicaties van Diego Pisador (1552) en Emanuel Adriaenssen (1592)(21). In beide arrangementen wordt Gombert genoemd als componist. Zoals men ziet wordt in de meeste gevallen "Tulerunt" toegeschreven aan Josquin des Prez. Maar aangezien de twee oudste bronnen Gombert als componist vermelden kan men aannemen dat deze de componist is. Ook stilistisch gezien is Gombert de meest kanshebbende. Ook het feit dat de opening van Gomberts enige achtstemmige Credo thematisch gerelateerd is aan "Tulerunt" versterkt het argument dat Gombert de componist is. Bron: Jan Jaap Zwitser. http://home.planet.nl/~scholacantorum.stjan/home.htmlWelkom bij Clubs!
Kijk gerust verder op deze club en doe mee.
Of maak zelf een Clubs account aan: