Blogposts

Blog

Geplaatst op dinsdag 11 augustus 2020 @ 08:07 door Calamandja , 501 keer bekeken

Patrizia Bovi (Micrologus) ve…

 
In 2019 gaf Micrologus een uitverkocht concert tijdens het Antwerps Muziekfestival AMUZ met carnavals- en boeteliederen uit het Firenze van omstreeks 1500. Het publiek was laaiend enthousiast over het gevarieerde programma en de levendige uitvoering van het Italiaanse ensemble. Artistiek leidster Patrizia Bovi onderzoekt al jaren de polyfonie van haar thuisland. Momenteel verblijft ze in de bergen rond Assisi, waar ze werkt aan haar doctoraatsproefschrift.

 
AMUZ: Hoe kwam je in contact met polyfone muziek?
 
Ik leerde polyfonie kennen toen ik nog een kind was – meer zelfs, voor mij was polyfonie mijn eerste echte ervaring met muziek. Mijn ouders waren beiden lid van een koor dat in polyfonie gespecialiseerd was. Ze repeteerden driemaal per week en wanneer ik zeven, acht jaar oud was, ging ik met hen mee. Ik luisterde aandachtig, volgde de sopraanpartij van mijn moeder en leerde alles snel vanbuiten. Ze zongen madrigalen van Monteverdi en Gesualdo, en de Missa Papae Marcelli van da Palestrina ken ik nog steeds vanbuiten! Ik zong troubadoursliederen i.p.v. kinderliedjes. Ik herinner me ook de Calendimaggio in Assisi. Dat is een reconstructie van een historisch, middeleeuws feest, drie dagen lang, met parades en historische kostuums. Muziek is een centraal onderdeel van dat evenement dat tot op vandaag wordt georganiseerd. Er is bijvoorbeeld een wedstrijd tussen koren, die op de centrale piazza in Assisi 16de-eeuwse polyfonie moeten zingen. Je kan je dus inbeelden dat polyfonie en oude muziek in het algemeen sterk leven in Assisi. Als je opgroeit in een middeleeuwse stad, je ouders polyfonie zingen, en je die muziek met de paplepel ingegeven krijgt, dan staat alles met elkaar in verband. Pas later, in mijn tienerjaren, leerde ik pop en rock kennen. Op mijn 16de ging ik naar het conservatorium, waar ik ook opera leerde zingen, maar dat is nooit mijn favoriete muziek geweest. Voor mij is middeleeuwse muziek niet zomaar een teruggaan in de tijd, het is een instinctief muziekgevoel. De modale muziek is voor mij heel natuurlijk. Later bestudeerde ik die muziek ook dieper en ik doe er nog steeds onderzoek naar.
 
AMUZ: Aan welk conservatorium studeerde je?
 
In Perugia, maar daar begrepen ze mijn passie niet. Ik had enkel oudere leerkrachten en ze kenden niets van oude muziek, zelfs Monteverdi niet. De muziek van voor J.S. Bach was hen onbekend, en Bach werd op een romantische manier uitgevoerd. Een van mijn drie leerkrachten beweerde dat de Franse haute-contre niet normaal was – “sono malati”, riep hij uit, “ze zijn ziek.” Het waren ‘onechte’ stemmen. Zelfs de muziek van voor Mozart werd niet beschouwd als “grande musica”. Dat was destijds de mentaliteit, maar ik had duidelijke ideeën over en een passie voor oude muziek, en dat was absoluut het pad dat ik verder wilde verkennen.
 
AMUZ: Richtte je daarom in 1984 je ensemble Micrologus op?
 
Ja, met drie andere vrienden, Adolfo Broegg die in 2006 gestorven is, Gabriele Russo, en Goffredo Degli Esposti. We waren met vier, maar vele andere muzikanten werden lid en bleven jarenlang. Alle samenwerkingen die we hadden en nog steeds hebben, waren heel stabiel. Voor alle muziek, maar in het bijzonder voor polyfonie, is het belangrijk om een specifieke klank te hebben die correspondeert met jouw idee over de uitvoering van middeleeuwse en vroegerenaissancemuziek. Je moet altijd dezelfde zangers en instrumentalisten hebben. Als je steeds weer iets verandert aan de formatie, bij elk programma, dan heb je geen identiteit. Bij Micrologus is die specifieke klank belangrijk.
 
AMUZ: Kan je die klank van Micrologus beschrijven?
 
Ik kan je verzekeren dat het een echte zoektocht was. We zijn altijd op zoek naar de natuurlijke klank van de stem, maar dat ‘natuurlijke’ vraagt heel veel werk. Van essentieel belang is de kwaliteit van de tekstuitspraak en de klinkers. Als je in het Italiaans zingt, moet je exact dezelfde klank produceren als wanneer je de taal spreekt. Elke zanger die met ons zingt, moet daarop oefenen en onze eigen ontwikkelde methode volgen. Op die manier hebben we eenzelfde natuurlijke klank als we samen zingen.
 
Die natuurlijke klank is geen uitvinding van Micrologus, maar is gebaseerd op onze studie en interpretatie van beschrijvingen in oude traktaten. Voor sommige theoretici was het belangrijk om de indruk te geven dat je helemaal geen moeite moest doen bij het zingen. De stem moest vloeiend stromen, helder en helemaal ontspannen, wat Castiglione later de ‘sprezzatura’ zou noemen (‘de schijn van de moeiteloosheid’, n.v.d.r.). Dat was zelfs zo wanneer je gregoriaans zong. De theoretici benadrukten dat je muziek moest zingen in een bereik dat comfortabel was voor je stem. Wanneer je van nature een hoge stem hebt, moet je niet in het lage register zingen. Het zou niet alleen lelijk klinken, het zou het publiek ook afleiden. Alle woorden moesten verstaanbaar zijn. Ook de intervallen als kwarten, kwinten en octaven moesten perfect klinken. Je mocht geen vibrato toevoegen, anders waren die samenklanken niet zuiver. Later, bij de ontwikkeling van nieuwe muziekstijlen, zou ook de zangtechniek veranderen. Componisten en zangers gingen de stem virtuozer gebruiken. Tegenwoordig hebben vele zangers een wollige klank, maar in de middeleeuwen en vroege renaissance was het omgekeerd.
 
AMUZ: Historische traktaten zijn belangrijk in jouw onderzoek. Zelfs je ensemble Micrologus is genoemd naar de titel van een traktaat van Guido di Arezzo. Tegelijk doe je ook onderzoek naar oralemuziektradities.
 
Wanneer je vandaag oude muziek wil uitvoeren, kan je je niet baseren op de courante uitvoering van klassieke muziek die aan sommige conservatoria wordt gedoceerd. Naast het bestuderen van oude bronnen, moet je ook orale tradities bestuderen, zeker wat repertoire met een specifieke functie betreft. Ik beweer niet dat die orale traditie op alle middeleeuwse en renaissancemuziek kan worden toegepast. In Europa, en ook voor mijn studiegebied Italië, zijn er nog veel orale tradities, waar polyfonie nog bestaat en die op een totaal andere manier wordt uitgevoerd in vergelijking met de courante uitvoering van klassieke muziek. Als je luistert naar hun manier van zingen, levert dat veel inspiratie op en storten zekerheden in, want als je de middeleeuwse zangtechniek wil reconstrueren, kan je dat niet doen aan de hand van de klassieke zangtechniek die  voorschrijft hoe je je verhemelte moet positioneren, of hoe je klinkers moet uitspreken.
 
Je moet de context van die orale tradities bestuderen en de functie van de muziek begrijpen, zoals bijvoorbeeld Sardijnse polyfonie, en een parallel leggen met de functie van muziek in de 14de en 15de eeuw. Zo heb je nog broederschappen die muziek uitvoeren die specifiek verbonden is aan bepaalde gebeurtenissen, zoals processies tijdens de Goede Week. Ik denk aan Gubbio, waar op Goede Vrijdag twee groepen mannen tweestemmige polyfonie zingen. In Sardinië, Corsica, Sicilië, Puglia en rond Napels heb je nog gelijkaardige tradities. Er zijn getuigenissen dat die stukken ook al in de 17de eeuw werden uitgevoerd. Uiteraard zijn er door de eeuwen heen ook zaken veranderd aan die tradities, daarvan moet je je steeds bewust blijven. Hun specifieke, archaïsche manier van zingen correspondeert echter met informatie die d.m.v. traktaten is overgeleverd. Ze zingen intervallen als kwarten en kwinten bijvoorbeeld heel zuiver, zonder vibrato en ze behouden de intonatie. Naar die uitvoeringen luisteren, is voor mij interessanter dan naar een koor te luisteren dat 19de-eeuwse muziek uitvoert.
 
Daarnaast heb je ook nog de ononderbroken traditie van het zingen van poëzie. Die begon in het antieke Griekenland en ontwikkelde zich over de eeuwen heen, doordat telkens weer nieuwe zaken werden toegevoegd. Een belangrijk moment was de periode van het humanisme, toen men wilde terugkeren naar de Griekse manier om poëzie te zingen. Hierdoor werd een nieuwe traditie gestart. Door de 15de eeuw heen zien we bijvoorbeeld de traditie van ‘cantar versi’, het improviserend zingen van poëzie met begeleiding van de lira da braccio en de luit. Het was een van de belangrijke dingen die een hoveling moest kunnen. Velen waren bij die traditie betrokken, zowel amateurs als professionelen. Die traditie ging verder in de 16de eeuw tot die in de 17de eeuw tot een orale traditie transformeerde. Zo heb je tot vandaag in sommige Italiaanse regio’s nog mensen die zingend poëzie improviseren. Die traditie onderging wijzigingen – de instrumentale begeleiding is nu anders – maar specifieke poëtische vormen bleven bestaan. Zo zijn er in Toscane nog dichters die dezelfde vormen gebruiken als Torquato Tasso.
 
AMUZ: Je doctoraatsonderzoek is dus een combinatie van historische musicologie en etnomusicologie?
 
Ik moet in mijn onderzoek heel minutieus te werk gaan, want de academische wereld is altijd voorzichtig met orale tradities. Want door de mondelinge overlevering is het gevaar voor veranderingen groot. Je moet dus risico’s nemen, maar ik ben daartoe bereid en wil op zoek gaan naar de aanknopingspunten tussen tradities en de wereld vandaag. Uiteraard moet je da Palestrina niet op dezelfde manier zingen als Corsicaanse polyfonie. Maar als we het over middeleeuwse lauden hebben en hun functie bij broederschappen, dan is er nog een link aanwezig. Ik verkies ook om te kijken naar wat broederschappen vandaag doen, dan helemaal ‘from scratch’ te beginnen. Sommige uitvoerders baseren zich tegenwoordig niet meer op musicologisch onderzoek en vinden iets helemaal nieuws uit. Ze beweren dat we niets weten over de uitvoeringspraktijk in de 12de eeuw. En dat idee wint aan terrein, waardoor we heel wat kennis over de historische uitvoeringspraktijk verliezen. Het is niet waar dat we over onvoldoende informatie beschikken, we weten veel dankzij traktaten. De laatste vijftig jaar hebben musicologen veel werk verricht om nieuwe bronnen te vinden en die te ontsluiten. Je hebt weliswaar je persoonlijkheid en stem als kunstenaar, maar je moet rekening houden met de bronnen, de organologie, iconografie enz. Het is van essentieel belang om dat mee te geven aan studenten.
 
AMUZ: Waar geef je nu les?
 
In het Centro Studi Europeo di Musica Medievale Adolfo Broegg in Spello geef ik cursussen en internationale masterclasses in zowel zomer- als wintersessies. Ik heb ook een samenwerking met het Centre de musique médiévale van de universiteit van Montpellier waar ik les geef aan de studenten musicologie. De verantwoordelijke van het centrum, Gisèle Clément, wil de tusicologen ook praktijklessen aanbieden, wat ik heel intelligent vind. Ik zal volgend jaar ook samenwerken met de Fondation Royaumont en de universiteit van Leuven en er lesgeven over Italiaanse trecentomuziek.
 
AMUZ: Je werkt ook samen met kunstenaars uit andere domeinen. Hoe beïnvloedt dat je werk?
 
Ik werk als sinds 2006 vaak samen met choreograaf Sidi Larbi Cherkaoui, en dat is als een droom. We hebben al heel wat producties gecreëerd en enkele weken geleden heeft hij me opgebeld met de vraag om samen te werken aan een nieuwe productie voor Torino Danza waarin hij drie solo’s zal dansen. Met hem samenwerken is altijd een avontuur, het was iets dat in mijn leven ontbrak. Ik bleef altijd bij de muziek zelf om programma’s samen te stellen – ik volgde een muzikaal idee, of materiaal uit een manuscript. Maar wanneer je met choreografen of visuele kunstenaars werkt, moet je rond hun concept werken en niet vanuit de partituur. Ik moet dan op zoek gaan naar muziek die hun concept kan uitdrukken. Zo zoek ik niet per se muziek op basis van een tekst, maar ook op modus, ritme, tempo enz. Het is een totaal andere manier van creëren. Voor de komende productie vroeg Cherkaoui me bijvoorbeeld om muziek te zoeken die past bij thema’s als eenzaamheid en vuur. Ik dacht meteen aan een lied over mijnwerkers in zwavelmijnen, waarbij velen stierven. Het is een intens en emotioneel lied dat zoveel wanhoop en pijn uitdrukt. Maar ook zonder de tekst te kennen, zullen de modus en de lange notenwaarden een sterke indruk in je psyche nalaten. In een normaal muziekprogramma zou ik niet meteen geneigd zijn dat lied uit te voeren, maar hier past het perfect bij het concept. In de productie Babel volgde ik met mijn stem de bewegingen van de dansers. Ik improviseerde dan op een middeleeuws lied. Met zo’n kunstenaars samenwerken is een belangrijke les, omdat je rekening moet houden met hun bewegingen. Maar als je alle elementen dan samenbrengt, wordt alles naar een hoger niveau getild. Het is niet zomaar 1+1=2, je krijgt andere lagen. En Sidi Larbi Cherkaoui en zijn dansers begrijpen muziek ook zo goed. Ik kijk al uit naar onze repetities in september.  
 
Bron: Nieuwsflits AMUZ (Festival van Vlaanderen Antwerpen) www.amuz.be



Reacties

Er zijn nog geen reacties geplaatst.

Plaats een reactie

Je moet ingelogd zijn om een reactie te mogen plaatsen. Klik hier om in te loggen.