Blog
Geplaatst op zondag 01 september 2013 @ 13:50 door Calamandja , 1423 keer bekeken
Bezoekers die tussen de concerten door een boek (uit)lezen, koffie en cola verzetten in een gevecht tegen de vermoeidheid of dat gevecht opgeven en zich neerleggen om even te slapen: het zijn taferelen die doorgaans voorbehouden zijn aan zomerse weidefestivals. Op 25 augustus waren ze echter ook waar te nemen in AMUZ tijdens de derde dag van het Laus Polyphoniae festival. En “dag” mocht in deze context best wel letterlijk genomen worden.
Om exact 1u ’s nachts begonnen de dames van Psallentes (dus eigenlijk Psallentes♀) en de dames en heren vocalisten van The Tallis Scholars aan een marathon van acht concerten, telkens gepland op de gebedstijden (The Divine Office) zoals die eeuwen geleden gepraktiseerd werden in kloosters en abdijen. Elk concert werd een combinatie van gregoriaans, afgewisseld met polyfone werken van verschillende Britse componisten.
Met op het onmogelijke uur vlot 75 bezoekers in de zaal, maakten Pasallentes en The Tallis Scholars meteen hun punt. Het gregoriaans werd gebracht in haar meest authentieke en eenstemmige versie. Deze minimalistische benadering, die gedurende de hele dag aangehouden zou worden, maakte de uitvoering en de uitvoerders buitengewoon kwetsbaar. Opvallend genoeg klonken de acht zangeressen van Psallentes het mooist homogeen in de tuttipassages. Zeker toen ze in de hymne ‘Maria Quae Mortalium’ als doorzichtige rookpluimen omhoog kringelden. In de lagere registers werden de individuele stemkleuren duidelijker, zeker in de passages die gezongen werden door twee elkaar afwisselende groepen. Deze contrasten werden later verder uitgebuit in kleine solistische passages, waarbij de onderlinge verschillende tussen de verschillende stemmen pas echt opvielen.
Veel deed dirigent Hendrik Vanden Abeele niet om van het eenvoudige gregoriaans een evenement te maken. De kracht van de muziek zat in de soepele en natuurlijke ritmiek en prosodie waarmee de teksten gezongen werden en in de kwaliteit van de zangstemmen. Opnieuw bleek hoe zo’n bescheiden opzet een groot effect kan opleveren. Waar de zinnen doorgaans vlot op elkaar volgden, liet Vanden Abeele sporadisch ook langere rustpunten vallen. Of die nu louter bedoeld waren om de reflecterende klank te laten oplossen en met een schone lei te beginnen of als dramatisch gegeven, de kleine ingreep miste haar effect niet en een eventueel afgedwaalde luisteraar werd meteen weer bij de les gehaald.
Waar de uitvoerders van Psallentes het uiterst sober hielden, leek Peter Phillips, dirigent van The Tallis Scholars, te kiezen voor de vlucht vooruit. Met enkele werken van Thomas Tallis haalde hij meteen de meest beweeglijke en avontuurlijke muziek van de hele dag uit de kast. De soms snijdende dissonanten die in de muziek verwerkt zaten, contrasteerden maximaal met de eensgezindheid van het gregoriaans en het statige en statische van John Sheppards motet ‘In Manus Tuas III’.
Het afwisselen van gregoriaans en meerstemmige koormuziek zorgde in het eerste concert van de dag voor een muzikale slingerbeweging die een mooi orgelpunt kreeg in Thomas Tallis’ ‘Te Deum ‘For Means’’. De muzikale rijkdom en het steeds fijner wordende polyfone weefsel tekende niet alleen voor een hoogtepunt van het eerste optreden, maar zouden later ook onovertroffen blijken.
De muziek, de setting (de vocale ensembles stonden tussen de twee blokken publiek in) en het ongewone uur hadden duidelijk indruk gemaakt op de bezoekers. Die leken zich ieder voor zich af te vragen of in deze situatie applaus wenselijk of gepast was en bijgevolg was de eerste, schuchtere aanzet ervan pas te horen toen de eerste uitvoerders al bezig waren de zaal te verlaten. De ongeveer zeventig concertgangers volgden. Een tiental bleef in de foyer hangen. Boeken en laptops gingen open, want aan een babbel had blijkbaar niemand nood. Zo werd de monastieke sfeer van het mettenoptreden doorgetrokken naar pauze, tot de uitvoerders zich opmaakten voor de lauden.
Veel aangroei van publiek was er niet te noteren. Begrijpelijk, want met aanvang om 4u vielen de lauden op zowat het meest onmogelijke concertuur. Op het moment dat zelfs de meeste dance-festivals aan afsluiten denken, begonnen Psallentes en The Tallis Scholars pas aan het tweede optreden van de reeks. De balans die tijdens de metten redelijk in evenwicht geweest was, helde nu duidelijk over naar het gregoriaans. De versobering werd bovendien ook merkbaar in het repertoire van beide ensembles. Van de cutting edge benadering van Tallis’ muziek was weinig meer te merken. Parallel met het uur van de dag leek die zich terug te trekken in de grootst mogelijke eenvoud. John Taverners ‘Audivi Vocem’ klonk heel beheerst en met de archaïsche wendingen in het ‘Ave Maria, Mater Dei’ van William Cornysh leken The Tallis Scholars zelfs terug te keren in de tijd.
Een gelijkaardige vereenvoudiging viel ook te noteren bij het gregoriaans. De nadruk lag tijdens de lauden immers op de psalmen. De repetitieve, vaak monotone zanglijnen waarvan alleen de aanhef en het einde een kleine beweging toeliet, reduceerden melodieën haast tot gereciteerde teksten. Uiterst delicaat en zelfs gevaarlijk zo bleek, want links en rechts waren de eerste kleine schuivertjes te noteren: een zangeres die net iets vroeger of later dan haar collega’s van toon wisselde of een onzeker inzet, alles werd genadeloos hoorbaar.
Gelukkig leed de beleving er niet onder. Zelfs met de kleine mankementjes bleef de spirituele intimiteit van de muziek intact. Meer zelfs: waar tijdens het eerste optreden de fluisterend meesprekende dirigent al te duidelijk hoorbaar was, bleef het geluid nu beperkt tot de stemmen van de zangeressen. Bovendien werden in het tweede blok gregoriaans enkele meer melodische passages ingelast, die in contrast met de minimale beweging van ervoor, hun uitwerking niet misten. Ze bleven echter beperkt in duur, waardoor de lauden vooral een sfeer van verstilde eenvoud uitademden.
Of de uitvoerders daar bewust rekening mee gehouden hadden? Het zou kunnen, want met 35 minuten was het concert opvallend korter dan het vorige, een trend die doorgetrokken werd naar de prime van 6.30u. Opnieuw lag de klemtoon op het reciterende gregoriaans. Langer dan 25 minuten hielden de muzikanten de luisteraars niet binnen, een periode die echter voldoende was om het eerste daglicht waar te nemen dat door de glasramen naar binnen drong. De buitenwereld, die tot dan toe ruim vijf uur afwezig geweest was, liet zich opnieuw opmerken.
Zo schuchter het licht van buiten was tijdens de prime, zo aanwezig was het tijdens de terts en de mis van 9.15u, met net geen uur het langste concert van de hele dag. Centraal in de bijdrage van The Tallis Scholars stond de vierstemmige mis van William Byrd. Dat betekende voor de Britten een tandje bijsteken. De overduidelijke tekstexpressie die Byrd in de partituur gestoken heeft, inspireerde Phillips en zijn vocalisten tot een uitgekiend spel met dynamiek. Hierdoor keerde de expressiviteit van Tallis terug, maar dan zonder de harmonische scherpslijperij. Die werd doorgetrokken in andere werken van Byrd. Vooral in het motet ‘Ave Verum’ leidde dit tot ontroerende “miserere”-momenten. Een dalende beweging met een weke harmonisatie, het zijn de meest voor de hand liggende middelen om de vraag om erbarmen muzikaal weer te geven, maar met The Tallis Scholars klonk het effect even overtuigend als fris.
Zuiver effectbejag bleek de Britten echter vreemd. Zoals ze in de mis de dramatiek van de gezongen tekst onderstreepten, zouden ze het tijdens de volgende concerten niet meer herhalen. Daar was het aan de polyfone structuren die de componisten opgezet hadden om het werk te doen.
De zangeressen van Psallentes hadden niet de meerstemmige en tekstexpressieve luxe van hun Britse collega’s en moesten het zien te redden met souplesse en focus. Die bleven doorgaans goed hun werk doen, al bleken enkele zangeressen solistisch minder zeker van hun stuk dan in groep. Opnieuw was er echter van schade amper sprake en op enkele momenten leek het ensemble zichzelf te overstijgen. Het met het grootste gemak opzoeken van de hoogte of de lang uitgesponnen melodische melismen van het graduale ‘Benedicta et Venerabilis’ en een ‘Alleluia’ bliezen de soberheid die daarvoor zo bepalend was helemaal weg.
Parallel met het vorderen van de dag, werden in de zaal meer en meer rijen stoelen bijgezet. Was het eerste optreden een intiem samenzijn, gaandeweg deed de concertcultuur haar (gelukkig beschaafde) intreden. De foyer, tijdens de kleinste uren een door enkele die hards gedeelde monnikencel, kreeg terug haar functie als plaats voor na- en voorbespreken, een drankje en (voor wie dan wenste) een Engels ontbijt, lunch of diner.
Eens in de concertruimte bleef de aandacht echter met een gelijkaardige intensiteit naar de muziek gaan. Dat was ondermeer goed te horen tijdens het none-optreden van 15.30u, het zesde in de reeks. Psallentes koos opnieuw voor eerder monotone psalmen, maar deed dit met een urgentie die daarvoor nog niet gehoord was. Zonder zich te vergalopperen, stuwden zangeressen en dirigent de tekst vooruit, waardoor de luisteraar opnieuw niet anders kon dan volgen. Hoe specifiek deze kwaliteiten waren, werd vooral duidelijk wanneer The Tallis Scholars een meerstemmig werk met een eenstemmige aanhef brachten. Hier konden de Britten nooit dezelfde drive ontwikkelen als de zangeressen van Psallentes en ook qua cohesie bleken The Tallis Scholars niet zo secuur als hun Belgische collega’s. Waar die laatste in volle bezetting net maximaal homogeen klonken, lieten de Britse alten, tenor en bassen zich al eens overzingen door de sopranen. Ook hier was het probleem echter niet dramatisch te noemen. Het stelde zich immers beduidend minder tijdens de werken in kleinere bezetting en met de groep in vol ornaat was er sowieso voldoende tegenwind om de ergste scheeftrekkingen recht te zetten.
Het groeiende bezoekersaantal en de (veronderstelde?) toenemende vermoeidheid bij de uitvoerders brachten op geen enkel moment schade toe aan de sereniteit die van het eerste tot het laatste optreden in de tot concertzaal omgebouwde kerk hing. Zo konden voor de afsluitende completen van 21.15u bijna 200 bezoekers met een haast nachtelijke intensiteit het slot van de reeks gebedstijden meemaken. Meemaken is daarbij geen overdreven term. De muziek moest het in AMUZ immers niet hebben van de grote contrasten, maar trok de luisteraar net steeds verder mee naar binnen. Het publiek kon een vertrouwdheid opbouwen met wat bij een eerste kennismaking monotone psalmen leken. Dat die tijdens het slotconcert even fris klonken als uren voordien, zegt niet alleen iets over de uitvoerders, maar ongetwijfeld ook over de staat van de luisteraars.
Wat er ook van zij, de concentratie in AMUZ was nooit groter dan tijdens het twee blok gregoriaans van de completen. Waren er op andere momenten passerende auto’s of een ambulance hoorbaar geweest, nu drong er geen enkel geluid de ruimte binnen. Wie met de ogen dicht luisterde, moet zich alleen gewaand hebben en dat bleek opnieuw de ideale setting voor het eenvoudige gregoriaans.
Ook The Tallis Scholars deden hun voordeel met de serene sfeer. Vooral in ‘Nunc Dimittis’ van William Byrd lieten ze horen waar hun reputatie op gebaseerd is. De steeds toenemende polyfone pracht van het werk was in alle klaarheid te horen en mocht op het einde schijnbaar vrij geïmproviseerd vloeien. Had er geen dubbele maatstreep op de partituur gestaan, dan hadden de vocalisten ongetwijfeld nog minutenlang bezig geweest, zo spontaan klonk Byrds schriftuur.
Waar de rol van het gesproken woord tijdens de andere concerten beperkt bleef tot Engelse lezingen of korte teksten door een van de zangers van The Tallis Scholars, waren alle vocalisten nu ook samen te horen in Latijnse gebeden. Van de gesproken teksten ging een haast bezwerende kracht uit die opnieuw liet horen hoe met de grootste eenvoud een enorme zeggingskracht ontwikkeld kan worden. Het laatst woord was echter aan het gregoriaans, bijna 21u nadat het ook The Divine Office op gang getrokken had.
Voor de zangers was er achteraf champagne in de kleedkamers, terwijl de bezoekers nog wat beduusd naar buiten schuifelden om huiswaarts te keren. Echter niet zonder dat diegenen die er vanaf de metten bij waren, onderling nog wat blikken van verstandhouding gewisseld hadden. Muziek schept soms inderdaad een band. Hoe hol en gratuit die frase doorgaans ook mag klinken.
Bron : Laus Polyphoniae 2013 - Psallentes & The Tallis Scholars. Serene uitputtingsslag; 25 augustus 2013. AMUZ, Antwerpen
Door Koen Van Meel; kwadtratuur.be, 26 augustus 2013
Je moet ingelogd zijn om een reactie te mogen plaatsen. Klik hier om in te loggen.
Reacties
Er zijn nog geen reacties geplaatst.